U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

WIA-uitkering terecht beëindigd. Toetsing aan arrest Korošec.1) Zorgvuldig medisch onderzoek. 2) Geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms. 3) Voldoende medische grondslag.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



17 3880 WIA

Datum uitspraak: 21 augustus 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2017, 16/8429 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker voor 20 uur per week. Op 29 november 2010 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van

26 november 2012 een WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.

1.2.

In het kader van een herbeoordeling is appellante op 9 december 2015 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 26,86%. Bij besluit van 26 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 27 april 2016 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.3.

Bij besluit van 9 september 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 februari 2016 gegrond verklaard en het recht op WIA-uitkering met ingang van 10 november 2016 (datum in geding) beëindigd. Daaraan ligt ten grondslag dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 juli 2016 extra beperkingen heeft vastgesteld in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies heeft geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw heeft berekend en vastgesteld op 23,59%.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van de beschikbare gegevens zijn voldoende beperkingen vastgesteld. Appellante heeft in beroep geen (nadere) medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar klachten en beperkingen, of waarin haar gestelde klachten worden geobjectiveerd op de wijze zoals zij ervaart. Met de door appellante overgelegde brief van een psychiater van 8 oktober 2012 wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel gezaaid over de rapporten van het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat die brief niet ziet op de datum in geding en dat de conclusie van de psychiater niet onverenigbaar is met de rapporten van de verzekeringsartsen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank voorop gesteld dat in beginsel kan worden uitgegaan van de juistheid van de aan het gehanteerde CBBS-systeem ontleende gegevens en dat de Raad dit systeem in beginsel rechtens aanvaardbaar acht. Voor de conclusie dat de arbeidsdeskundige de resultaten van het CBBS-systeem zou kunnen manipuleren bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep medische stukken overgelegd en aangevoerd dat uit de diagnoses PTSS, fibromyalgie en whiplash zwaardere beperkingen voortvloeien dan de beperkingen die in de FML zijn opgenomen. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het CBBS niet inzichtelijk en controleerbaar is en dat gegevens in het systeem naar believen kunnen worden aangepast. Tot slot heeft appellante, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) (Korošec), verzocht om inschakeling van deskundigen, te weten een psychiater en een reumatoloog. Zij heeft gesteld dat zij zelf niet beschikt over de financiële middelen om onafhankelijke deskundigen in te schakelen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op juiste gronden de WIA-uitkering van appellante met ingang van 10 november 2016 heeft beëindigd.

4.2.

In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.

Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming

4.3.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. In wat appellante heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een andersluidend oordeel. In de aangevallen uitspraak is inzichtelijk weergegeven welke onderzoeken door de verzekeringsartsen zijn verricht. De betreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 juli 2016 de klachten van appellante kenbaar in de afweging heeft betrokken en de diagnoses PTSS, fibromyalgie en whiplash voldoende in acht heeft genomen. In zijn rapport van 19 juni 2017 heeft deze verzekeringsarts gemotiveerd gereageerd op de in hoger beroep overgelegde medische informatie. In dit kader is van belang dat het stellen van diagnoses niet zonder meer meebrengt dat hieruit bepaalde beperkingen voortvloeien, zoals de door appellante genoemde beperkingen op de aspecten sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen en dynamisch handelen. Welke beperkingen als gevolg van de gestelde diagnoses moeten worden aangenomen voor het verrichten van arbeid zal in elk individueel geval op basis van zorgvuldig onderzoek moeten worden bepaald. Er is op zorgvuldige wijze onderzoek naar de beperkingen van appellante verricht.

Stap 2: equality of arms

4.4.

Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar psychische en fysieke beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij in alle drie instanties ook benut door stukken in te dienen over haar gezondheidssituatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat door betrokkene niet zelf een rapport van een verzekeringsarts is ingebracht. De door appellante overgelegde medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Gelet hierop kan het door appellante gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.

Stap 3: inhoudelijke beoordeling

4.5.

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2017 overtuigend toegelicht dat de in hoger beroep overgelegde informatie van een revalidatiearts, een reumatoloog en een neuroloog geen nieuwe gegevens bevat die een ander medisch beeld laten zien op de datum in geding. Met zijn rapport van 14 juni 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd gereageerd op de door appellante overgelegde stukken van een dermatoloog en een psychotherapeut. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep en daarmee aan de beoordeling door het Uwv, zodat op deze grond evenmin aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.

4.6.

Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 juli 2016 wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Wat appellante heeft aangevoerd over het CBBS slaagt niet. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat op grond van vaste rechtspraak in beginsel van de juistheid van de aan dat systeem ontleende gegevens moet worden uitgegaan (zie ook de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737). Indien door een betrokkene de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt, kan van het uitvoeringsorgaan worden verlangd dat het door overlegging van de desbetreffende gegevens de verificatie daarvan mogelijk maakt. Deze situatie doet zich hier niet voor. Anders dan appellante stelt is niet gebleken dat frequenties van handelingen in een functie in het CBBS worden aangepast op de door appellante gestelde wijze.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E.W. Akkerman en

D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019.

(getekend) M. Greebe

(getekend) R.H. Koopman

OS

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature