Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om toekenning van een mip. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn volgens de deskundige geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis met een direct of eenduidig medisch causaal verband met de gebeurtenissen in de periode van uitzending naar voormalig Joegoslavië.

Uitspraak



15/8165 MPW

Datum uitspraak: 20 december 2018

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2015, 14/6801 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)

PROCESVERLOOP

Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.

Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft J.J.D. Tilanus, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 27 juni 2018 rapport uitgebracht.

Partijen hebben in reactie op het rapport van de deskundige een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 15 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is van [datum] 1996 tot en met [datum] 1996 als militair uitgezonden geweest naar voormalig Joegoslavië. Appellant is in [datum] 1998 op eigen verzoek ontslagen uit militaire dienst.

1.2.

Bij brief van 3 maart 2009 heeft appellant de staatssecretaris verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (mip) vanwege psychische klachten die zijn ontstaan door de uitzending. Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 28 mei 2009 een geneeskundig onderzoek door verzekeringsarts G.S.D. Zaalberg plaatsgevonden, waarvan op 17 juli 2009 rapport is uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een chronische aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd. Omdat de klachten zijn ontstaan langer dan vijf jaar na de uitzending, kan hiervoor geen dienstverband worden aanvaard. Verder is door de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant na de behandeling van de aanpassingsstoornis klachtenvrij is.

1.3.

Bij besluit van 20 juli 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juni 2014, heeft de staatssecretaris de aanvraag om toekenning van een mip afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op de peildatum 3 maart 2009 geen sprake was van psychische ziekten of gebreken, zodat geen aanspraak bestaat op een mip. Het rapport van 4 februari 2010 en de memo van 6 november 2010 van psychiater R.V. Schwarz, die appellant in bezwaar heeft ingebracht, geven de staatssecretaris geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen dan dat van zijn medisch adviseur H.W. Kharagjitsing, die bij brief van 27 juli 2010 op het rapport van Schwarz heeft gereageerd.

1.4.

In het kader van zijn herhaalde aanvraag om toekenning van een mip van 13 juni 2014 is appellant in december 2014 onderzocht door psychiater S. Henselmans. Bij dit onderzoek is tevens rekening gehouden met de peildatum (3 maart 2009) van het voorliggende verzoek. In zijn rapport van 5 februari 2015 heeft Henselmans geconcludeerd dat appellant lijdt aan een stoornis in de impulscontrole en aan een depressieve stoornis. Voor de aanwezigheid van een psychische aandoening van traumatische aard (PTSS) zijn onvoldoende aanwijzingen. Henselmans acht het in enige mate aannemelijk dat de stoornissen vanaf 2008 en op de peildatum aanwezig waren.

1.5.

Namens de staatssecretaris heeft verzekeringsarts M. Levy bij brief van 14 april 2015 het rapport van Henselmans becommentarieerd. Volgens Levy is er bij appellant sprake van een premorbide kwetsbare persoonlijkheid en een beperkt repertoire aan coping strategieën. Dit heeft, ondanks gebreken en kwetsbaarheid, niet tot problemen, klachten of beperkingen geleid voor, tijdens en na de militaire dienst. Er is geen sprake van aanwijsbare traumatisering tijdens de uitzending. Pas nadat appellant een baan had die tot veel innerlijke spanningen leidde, ontstonden klachten die tot uitval hebben geleid. Er zijn volgens Levy geen argumenten om te stellen dat de toestand van appellant door de ervaringen tijdens de militaire dienst blijvend is verergerd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant op de peildatum leed aan een ziekte of gebrek. Daarbij heeft de rechtbank met name waarde gehecht aan het rapport van Zaalberg en de brief van 15 juni 2009 van psycho- en gedragstherapeute M. van Eck, die appellant vanaf eind 2008 heeft behandeld, nu beide stukken zijn opgesteld kort na de peildatum.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Nu de psychische klachten voor 1 januari 1998 zijn ontstaan, is, gelet op artikel 19, tweede lid, aanhef en onder 1e, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen , artikel E11 van de per 1 juni 2001 ingetrokken Algemene Militaire Pensioenwet van toepassing.

4.2.

Dit betekent dat, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, beoordeeld moet worden of op de peildatum sprake is van verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden.

4.3.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van Tilanus geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Tilanus komt tot de conclusie dat bij appellant op de peildatum sprake is van iemand die problemen ervaart met autoriteit, prikkelbaar kan zijn en slaapproblemen ervaart, meest waarschijnlijk in het kader van een psychologische reactie na terugkeer in de burgermaatschappij met verlies van kameraden en duidelijke structuur en regels. Er zijn volgens de deskundige geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis met een direct of eenduidig medisch causaal verband met de gebeurtenissen in de periode van uitzending naar voormalig Joegoslavië. Er kan op het vakgebied van de psychiatrie geen diagnose worden gesteld, aldus Tilanus.

4.4.

Nu de door appellant tegen dit rapport aangevoerde bezwaren een herhaling vormen van wat al eerder tegen de medische grondslag van het bestreden besluit was aangevoerd, is hierin geen grond gelegen om de conclusies van psychiater Tilanus niet te volgen. Daarbij is van belang dat Tilanus kennis heeft genomen van alle in deze zaak uitgebrachte medische rapportages, waaronder die van Henselmans. Weliswaar gaat Henselmans uit van de aanwezigheid ‘in enige mate’ van de door hem gevonden stoornissen op de peildatum, maar Tilanus is tot de bevinding gekomen dat de eerste klachten (eetlust en slapen) ontstonden in 2009/2010, na de periode in geding, terwijl de andere klachten (zoals hyperarousal) nog later ontstonden. Volgens Tilanus is er geen direct of eenduidig medisch causaal verband met gebeurtenissen tijdens de uitzending. Tilanus heeft zijn conclusie deugdelijk gemotiveerd. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook worden onderschreven.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.

(getekend) E.J.M. Heijs

(getekend) S.H.H. Slaats

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature