Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Afstemming bijstand tot 70% van de gehuwdennorm in verband met toepassing kostendelersnorm 50% van gehuwdennorm, is onvoldoende om in levensonderhoud van appellante en gezin te kunnen voorzien. Appellante heeft 4 minderjarige kinderen van niet rechthebbende partner. Daardoor heeft zij geen recht op alleenstaande ouderkop en toeslagen. Toewijzing voorlopige voorziening. Afstemming tot 90% van de gehuwdennorm.

Uitspraak



18/1333 PW-VV

Datum uitspraak: 25 april 2018

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. M . Yigitdol, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen

de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2017, 17/2063

(aangevallen uitspraak).

Tevens heeft mr. Yigitdol namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Yigitdol. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Haex.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Verzoekster ontvangt sinds 1 september 2004 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Zij is gehuwd met [naam] ( [X] ), die de Libische nationaliteit heeft. [X] heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en is ongewenst verklaard. [X] is daarom geen rechthebbende op bijstand in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de PW. Tot het huishouden van verzoekster behoren ook vier minderjarige kinderen.

1.2.

Verzoekster ontving vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder), te weten 70% van de gehuwdennorm. Daarnaast heeft het college op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW de bijstand afgestemd en verhoogd met een bedrag van € 275,04 per maand, omdat verzoekster niet in aanmerking komt voor het kindgebonden budget als alleenstaande ouder en zij de registratie van de echtgenoot als toeslagpartner niet kan beëindigen.

1.3.

Op 16 februari 2017 heeft verzoekster bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van aanvulling levensonderhoud vanaf 1 januari 2017 in verband met het feit dat zij door de werking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet in aanmerking komt voor de zogenoemde alleenstaande ouderkop (ALO-kop) en ook niet voor zorgtoeslag. Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW .

1.4.

Bij besluit van 10 maart 2017 heeft het college met ingang van 1 januari 2017 de bijstand op grond van artikel 24 van de PW gewijzigd naar de kostendelersnorm ter hoogte van 50 % van de gehuwdennorm. Het college heeft op grond van beleid ten aanzien van dit soort situaties de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW afgestemd en aangevuld met 20 % van de gehuwdennorm wegens het gemis van de ALO-kop. Tegen dit besluit heeft verzoekster geen rechtsmiddelen aangewend.

1.5.

Bij besluit van 14 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 8 maart 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verzoekster met ingang van 1 januari 2017 bijstand ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm ontvangt ten bedrage van € 982,79 per maand inclusief vakantietoeslag. Daarmee ontvangt zij ook wat anderen naar de norm van een alleenstaande ouder ontvangen. Het feit dat ook in het levensonderhoud van de niet-rechthebbende partner wordt voorzien maakt niet dat daarmee kan worden gezegd dat verzoekster onder de toepasselijke bijstandsgrens zit. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat het bestreden besluit in onderlinge samenhang met het besluit van

10 maart 2017 moet worden gezien. Het college ziet geen aanleiding om de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW verder af te stemmen dan wel bijzondere bijstand toe te kennen om de uitkering van verzoekster te bepalen op een bedrag dat overeenkomt met 90% van de gehuwdennorm.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek strekt ertoe dat het college aan verzoekster met ingang van 1 januari 2017 bijstand verstrekt naar de norm voor een alleenstaande ouder, zodat verzoekster samen met de afstemming voor het gemis van de ALO-kop kan beschikken over 90% van de gehuwdennorm.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

De voorzieningenrechter acht het door verzoekster gestelde financiële belang op zich spoedeisend, nu het college aan verzoekster in totaal na afstemming bijstand een bedrag van 70% van de norm van een gehuwde heeft toegekend. Omdat [X] als echtgenoot van verzoekster door de Belastingdienst wordt aangemerkt als haar toeslagpartner, heeft verzoekster geen recht op de zogenoemde ALO-kop en evenmin op zorgtoeslag en kindgebonden budget. Daardoor beschikt verzoekster ten behoeve van haar levensonderhoud en dat van haar gezin over zeer aanzienlijk minder middelen dan waarover gehuwden of alleenstaanden ouders op grond van de PW kunnen beschikken. Daarnaast heeft verzoekster achterstanden in de betaling van vaste lasten en schulden, heeft zij geld moeten lenen om de huur van haar woning te betalen, springt haar moeder regelmatig financieel bij en moet zij gebruikmaken van de voedselbank.

4.3.

Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of, op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. In het algemeen speelt bij deze belangenafweging een rol de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven en dat daarna de uiteindelijke uitkomst van de procedure aanmerkelijk anders zal zijn. Deze toetsing kan meebrengen dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft over het geschil in de bodemprocedure.

4.4.

De te beoordelen periode loopt vanaf 1 januari 2017 (te beoordelen periode), omdat de wijziging van de norm is ingegaan op 1 januari 2017. Het college heeft het beleid om de bijstand in gevallen als die van verzoekster te verhogen met 20% van de gehuwdennorm in verband met het missen van de ALO-kop in 2018 voortgezet.

4.5.

Op grond van artikel 24 van de PW, zoals dat luidt van af 1 januari 2016, is voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:

a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kosten delende medebewoners heeft, dan wel,

b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.

4.6.

Niet in geschil is dat op verzoekster de in artikel 24 van de PW opgenomen kostendelersnorm van toepassing is omdat zij gehuwd is met iemand die geen recht op algemene bijstand heeft.

4.7.

In de bodemprocedure dient te worden beoordeeld of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand, dat naar de Raad begrijpt door verzoekster is bedoeld en door het college wordt beschouwd als een verzoek om afstemming van de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW , in stand heeft gelaten. In het kader van het verzoek ligt dus de vraag voor of het college terecht geen aanleiding heeft gezien om de bijstand van verzoekster met ingang van 1 januari 2017 met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW te verhogen tot 90% van de gehuwdennorm.

4.8.

Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de bijstand van verzoekster met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW had moeten afstemmen op haar omstandigheden. Zij

kan de kosten niet delen met haar echtgenoot, die geen recht heeft op bijstand. Doordat verzoekster te weinig middelen van bestaan heeft kan zij niet in haar onderhoud en dat van haar vier minderjarige kinderen voorzien.

4.9.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de PW stemt het college de bijstand en

de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de PW, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke afstemming slechts plaats in zeer bijzondere situaties (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8450). Het is aan degene die zich beroept op deze afstemming om de zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.

4.10.

Verzoekster heeft toegelicht dat zij bijstand ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm ontvangt. Daarnaast ontvangt zij huurtoeslag omdat haar echtgenoot op een ander adres staat ingeschreven. Verzoekster ontvangt kinderbijslag ten behoeve van haar vier minderjarige kinderen. Zij ontvangt geen kindgebonden budget, ALO-kop of zorgtoeslag. In zoverre beschikte verzoekster in de te beoordelen periode voor zichzelf en haar kinderen over zo aanzienlijk minder middelen om in de kosten van levensonderhoud te voorzien in vergelijking met andere alleenstaande ouders met vier minderjarige kinderen, dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel, anders dan het college stelt, wel aanleiding bestaat om de bijstand van verzoekster nader af te stemmen. Vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:879.

4.11.

Verzoekster heeft verder verklaard dat [X] een bedrag van € 60,- per week, wat neerkomt op € 260,- per maand, ontvangt van de Stichting Vluchtelingen in de Knel. Zij rekent dit niet tot de middelen waarover zij kan beschikken.

4.12.

Bij afstemming met toepassing van de onder 4.9 bedoelde bepaling gaat het om de feitelijke mogelijkheden en middelen van de betrokkene en zijn gezin. Het bepaalde in

artikel 32, derde lid, van de PW hoeft er daarom niet aan in de weg te staan om de door [X] ontvangen bedragen in aanmerking te nemen. Anders dan verzoekster stelt, mag van [X] worden verwacht, en is hij familierechtelijk gehouden, dat hij, waar mogelijk , bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote en kinderen met wie hij in gezinsverband samenleeft. In dat verband is van belang dat verzoekster heeft verklaard dat [X] feitelijk deel uitmaakt van het gezin, hij met het gezin mee-eet en bij hen de dag doorbrengt. Daarom mag van verzoekster worden verwacht dat zij [X] ertoe brengt dat hij zoveel als mogelijk bijdraagt in de kosten van het gezin.

4.13.

Verzoekster beschikte in de te beoordelen periode en beschikt ook nu niet over mogelijkheden om meer inkomsten uit arbeid te verkrijgen, omdat zij in verband met arbeidsongeschiktheid vrijgesteld is van de arbeidsverplichting. Haar echtgenoot mocht in de te beoordelen periode en mag ook nu vanwege zijn verblijfsrechtelijke status niet werken. [X] kan nu slechts in beperkte mate bijdragen in de kosten van levensonderhoud van verzoekster en haar gezin. Geen grond bestaat om aan te nemen dat verzoekster met inbegrip van de middelen van [X] in de te beoordelen periode over een hoger bedrag dan 90% van de gehuwdennorm heeft kunnen beschikken. Daarbij komt dat verzoekster - zoals gezegd - nog een aantal toeslagen niet ontving. Verzoekster heeft inzicht geboden in haar bankrekeningen en een opstelling van vaste lasten en inkomsten overgelegd, leidende tot een maandbegroting die inclusief aflossingen van schulden sluit op een tekort van € 145,11. Voorts wordt gewezen op wat onder 4.2 (slot) is overwogen. In dit licht schiet de vaststelling en de motivering in het bestreden besluit dat verzoekster evenveel ter beschikking heeft als andere alleenstaande ouders tekort.

4.14.

Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het betreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende grondslag om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak naar verwachting geen stand zal kunnen houden. De overige gronden die verzoekster in de bodemzaak heeft aangevoerd, laat de voorzieningenrechter, gelet op het voorlopige karakter van dit oordeel en de te geven voorziening, buiten bespreking.

4.15.

Gelet op de acute financiële noodsituatie waarin verzoekster en haar kinderen zich bevinden en nu niet is gebleken dat verzoekster op dit moment beschikt of kan gaan beschikken over voldoende inkomen of vermogen om te voorzien in hun eerste levensbehoefte, bepaalt de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening

dat het college aan verzoekster met ingang van 1 maart 2018 (de eerste dag van de maand waarin het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan) een voorschot op de afstemming van de algemene bijstand verleent ter hoogte van 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden, onder aftrek van de middelen die [X] ontvangt.

5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;

- bepaalt dat het college met ingang van 1 maart 2018 aan verzoekster in aanvulling op de

aan haar naar de kostendelersnorm met een toeslag van 20% verleende bijstand een

voorschot op algemene bijstand verleent ter hoogte van een toeslag van 20% van de

bijstandsnorm voor gehuwden, onder aftrek van de middelen waarover [X] kan beschikken,

tot de datum waarop op het hoger beroep van verzoekster uitspraak wordt gedaan;

- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-;

- bepaalt dat het college aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) F. Dinleyici

LO

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature