U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Geen recht meer op ziekengeld. Niet meer ongeschikt voor zijn arbeid.

Uitspraak



16/2432 ZW

Datum uitspraak: 12 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

9 maart 2016, 15/3952 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam stichting] (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.P. Sholeh, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Mr. M.E.S. Fiselier, advocaat, heeft zich namens belanghebbende als partij gesteld en voor een zienswijze verwezen naar de bij de rechtbank ingediende zienswijze.

Appellant heeft een verzekeringsgeneeskundig rapport ingediend waarop het Uwv een reactie heeft ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sholeh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Hakvoort, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft vele jaren als leerkracht bij belanghebbende gewerkt. In 2009 is hij boventallig verklaard. Nadat appellant vanaf begin januari 2012 stage had gelopen bij [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) is hij bij beëindigingsovereenkomst van 8 oktober 2012 met belanghebbende overeen gekomen dat hij van 1 oktober 2012 tot 19 februari 2015 wordt gedetacheerd bij [naam bedrijf] en dat zijn arbeidsovereenkomst met belanghebbende met ingang van 19 februari 2015 eindigt.

1.2.

Appellant is al vanaf zijn jeugd bekend met Hereditaire Spastische Parese. Hij heeft zich per 19 december 2014 ziek gemeld wegens tromboseverschijnselen en verdenking van een recidief prostaatcarcinoom. Hij was toen bij [naam bedrijf] werkzaam als medewerker in de zaadschoning. De bedrijfsarts heeft appellant op 9 januari 2015 met ingang van

19 januari 2015 arbeidsgeschikt verklaard voor zijn werk. Op verzoek van appellant heeft het Uwv op 4 februari 2015 een deskundigenoordeel gegeven, waarin is vermeld dat appellant per 19 januari 2015 in staat is om zijn eigen functie te vervullen. Aan dat oordeel ligt een rapport van een verzekeringsarts van 28 januari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van

4 februari 2015 ten grondslag.

1.3.

Het Uwv heeft op 20 februari 2015 van appellant een melding ontvangen dat hij vanaf december 2014 ziek was. Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, nadat zijn dienstverband per 19 februari 2015 is geëindigd, geen recht heeft op ziekengeld omdat hij met ingang van 19 januari 2015 is hersteld. Bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van

10 maart 2015 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2015.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. In het kader van het deskundigenoordeel is appellant medisch onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met inachtneming van die gegevens, de informatie van de bedrijfsarts en van de behandelend neuroloog, revalidatiearts en uroloog de medische situatie van appellant beoordeeld. Voorts heeft hij daarbij betrokken het verrichte arbeidskundig onderzoek naar het werk en de werkplek van appellant bij [naam bedrijf] en het verslag van de hoorzitting. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij de hoorzitting aanwezig was en appellant niet zelf heeft onderzocht heeft de rechtbank, gelet op bij deze arts aanwezige informatie en de inmiddels verstreken periode van vier maanden na de datum in geding niet tot een ander oordeel geleid. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De klachten van appellant zijn bij de beoordeling betrokken en ook met de aanwezige medische informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar rekening gehouden. Verder heeft de rechtbank de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2016 op de ingebrachte informatie van de neuroloog, de GGZ en de huisarts gevolgd, dat die informatie geen aanleiding gaf het ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens de rechtbank beschikte het Uwv over een recent en adequaat rapport over de werksituatie van appellant, waarin sprake was van voldoende mogelijkheden tot vertreding. Dat daarbij een gevaarzettende situatie zou ontstaan heeft appellant volgens de rechtbank niet onderbouwd. Mede gelet op de verdere toelichting ter zitting heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van een voor appellant aangepaste functie op een rustige werkplek zonder druk en met mogelijkheid van onderbreking van de werkzaamheden om te vertreden. De rechtbank heeft de conclusie getrokken dat de medische ontwikkelingen eind 2014 en de zorgen van appellant daarover geen toereikende grondslag zijn om ongeschiktheid in de zin van de ZW aan te nemen. Gelet daarop heeft de rechtbank het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat hij het werk bij [naam bedrijf] niet meer kon doen omdat daarin te weinig afwisseling was in bewegen, staan en lopen. De medische situatie is door het Uwv onderschat. Appellant heeft nadere informatie ingebracht van zijn huisarts en zijn revalidatiearts en heeft een rapport ingezonden van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans van 8 februari 2017, met een aanvulling van 14 februari 2017. Hij heeft opnieuw verzocht om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige.

3.2.

Het Uwv heeft in reactie op het in hoger beroep ingezonden rapport van Offermans een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2017 ingezonden en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of appellant met ingang van 19 februari 2015 recht heeft op ziekengeld. Partijen verschillen daarbij van mening over de vraag of appellant op die datum arbeidsongeschikt was voor het werk in de zaadschoning.

4.2.

Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit met voldoende zorgvuldigheid is tot stand gekomen en dat de beschikbare gegevens een toereikende grondslag vormen voor het besluit dat appellant per 19 februari 2015 geen recht heeft op ziekengeld. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.

4.3.

In het arbeidskundig rapport van 4 februari 2015, dat is tot stand gekomen na bezoek van de arbeidsdeskundige aan de werkplek bij [naam bedrijf] en een gesprek met de leidinggevende van appellant bij [naam bedrijf], is een uitvoerige beschrijving gegeven van de werkzaamheden van appellant in de zaadschoning, waarbij de wijze waarop de werkzaamheden werden uitgevoerd, werkdrukaspecten en vertredingsmogelijkheden in het werk zijn weergegeven. In wat in beroep en in hoger beroep is aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat die beschrijving onjuist is. Appellant heeft benadrukt dat hij op zijn werkplek te veel moest zitten en er te weinig afwisseling was, maar andersluidende gegevens dan in genoemd arbeidskundig rapport vermeld, zijn er niet. Door belanghebbende is blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank en ter zitting van de Raad benadrukt dat in contacten met [naam bedrijf] is bevestigd dat het werk door appellant met inachtneming van zijn medische situatie kon worden vervuld, en er voldoende mogelijkheden voor appellant waren voor vertreden, zoals ook door de arbeidsdeskundige was vermeld. De aanwezige gegevens geven geen aanleiding te oordelen dat het Uwv bij het bestreden besluit van een onjuiste beschrijving van het werk van appellant is uitgegaan.

4.4.

Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2015 blijkt dat deze arts bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant is uitgegaan van het arbeidskundig rapport van 4 februari 2015. Verder blijkt uit dat rapport dat de medische beoordelingen van de bedrijfsarts in december 2014 en januari 2015, het medisch onderzoek door de verzekeringsarts op 22 januari 2015 en de verschillende rapporten van de huisarts en behandelend specialisten bij de beoordeling in bezwaar inzichtelijk en afdoende gemotiveerd zijn betrokken. Gelet op de weergegeven informatie over de doorgemaakte trombose, de verdachte recidive carcinoom, de toen toegenomen parese en de zorgen van appellant is er geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts gezondheidsaspecten heeft gemist. Uit de reactie van deze arts van 22 februari 2017 op het rapport van Offermans blijkt dat beide artsen het belang onderschrijven dat bij het werk zitten kan worden afgewisseld met lopen. Gelet op de beschreven werkzaamheden kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in zijn conclusie dat die afwisseling gerealiseerd kon worden in de maatgevende arbeid. Er is dan ook geen aanleiding te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Met inachtneming hiervan wordt geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade, zodat dat verzoek zal worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) G.J. van Gendt

KP


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature