Uitspraak
14/1792 WWAJ-G
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Gerectificeerde uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2014, 13/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juli 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat, hoger beroep ingesteld en daarbij overgelegd een medisch advies van verzekeringsarts R.A. Hollander.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens (deskundige), arts voor arbeid en gezondheid, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Met een rapport van 23 oktober 2015 heeft Greveling-Fockens omtrent haar onderzoeksbevindingen verslag uitgebracht en de haar gestelde vragen beantwoord.
Met een rapport van Van der Horst van 30 november 2015 heeft het Uwv op het rapport van Greveling-Fockens gereageerd waarop Greveling-Fockens heeft gereageerd bij schrijven van 28 januari 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Carabain-Klomp en zijn moeder. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag], heeft op 29 september 2012 een aanvraag voor ondersteuning bij werk en inkomen ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). In 2000 is door de behandelend kinder-jeugdpsychiater dr. R.J. van der Gaag bij appellant de diagnose PDD-NOS gesteld. Naar aanleiding van deze aanvraag is hij op 24 oktober 2012 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant ten gevolge van PDD-NOS beperkingen heeft conform de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2012. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd, waarmee appellant in staat moet worden geacht ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Bij besluit van 18 december 2012 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij per einde wachttijd (24 mei 2004) geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong.
1.2.
Bij besluit van 11 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2013/5 maart 2013.
2.1.Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het Uwv heeft met het rapport van 28 augustus 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom het door appellant ingebrachte rapport van arbeidsdeskundige A. Even van 9 juli 2013 niet tot meer beperkingen kan leiden dan in de FML van 24 oktober 2012 zijn aangenomen. Het standpunt van Even dat appellant beperkingen heeft in de communicatie en dat hij een sterke behoefte heeft aan externe structuur en ook dan nog vast kan lopen, is duidelijk, en ook de door appellant genoemde voorbeelden van de stage worden onderschreven. Dit is echter niet te vertalen in een noodzaak van voortdurende één op één begeleiding. Evenmin is het een reden om appellant ongeschikt te achten om de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen is de rechtbank, mede gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 september 2013 waarin is ingegaan op het rapport van de arbeidsdeskundige Even, niet gebleken dat appellant de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen vervullen. De aanvaardbaarheid van de in die functies voorkomende belasting is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd.
3.1.In hoger beroep heeft appellant zijn opvatting gehandhaafd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant het rapport van 8 mei 2014 van de verzekeringsarts R.A. Hollander, werkzaam bij Karu medisch advies, overgelegd. Hollander concludeert dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende beperkingen hebben aangenomen in de FML.
3.2.Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daarbij nog verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juni 2014 in reactie op het rapport van Hollander.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Tussen partijen is in geschil of in de FML van 24 oktober 2012 voldoende medische beperkingen zijn vastgesteld in verband met de klachten op grond van PDD-NOS.
4.2.De door de Raad ingeschakelde medische deskundige heeft bij rapport van 23 oktober 2015 de Raad geïnformeerd over haar onderzoeksbevindingen en advies uitgebracht ten aanzien van de medische situatie van appellant ten tijde van haar onderzoek op 24 mei 2004 de achttienjarige leeftijd van appellant op grond van de beschikbare gegevens, stageverslagen en eigen onderzoek. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is en destijds ook was van een autistiforme stoornis (PDD-NOS), dat sprake is van beperkingen voortvloeiend uit deze stoornis, die plausibel en consistent aanwezig zijn geweest en nog steeds aanwezig zijn, en dat er aanleiding is appellant meer beperkt te achten dan is aangegeven en verwoord in de FML van 24 oktober 2012 met betrekking tot de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van de rubriek werktijden. Met betrekking tot het persoonlijk functioneren acht de deskundige appellant naast de reeds vermelde beperkingen ook beperkt ten aanzien van blootstelling aan veelvuldige deadlines of productiepieken en veelvuldige storingen of onderbrekingen in verband met het feit dat appellant niet veelvuldig aan spanningen of stress blootgesteld dient te worden. Daarnaast is appellant op grond van zijn autismespectrumstoornis tevens beperkt te achten ten aanzien van hoog handelingstempo in arbeid, omdat het aannemelijk is dat er op grond van zijn stoornis sprake zal zijn van verlies aan productiviteit. Appellant is voorts aangewezen op een afgebakend takenpakket, omdat hij anders het overzicht kwijt raakt. In de rubriek sociaal functioneren acht de deskundige appellant, naast de reeds vermelde beperkingen, ook beperkt ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten en samenwerken, omdat dit een groot beroep doet op vaardigheden in de communicatie die bij appellant beperkt aanwezig zijn. Daarnaast dient hij werkzaam te zijn in een prikkelarme omgeving, bijvoorbeeld niet in een kantoortuin, een fabriekshal of naast een kopieerapparaat wegens een overgevoeligheid voor geluid. Voorts is volgens de deskundige appellant aangewezen op rechtstreeks toezicht en/of begeleiding niveau 3 wat volgens de definitie van het CBBS betekent dat de functionaris in staat is (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het werk volgens een vast patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. Appellant moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij veranderingen van werkzaamheden, bijvoorbeeld, heeft hij meer instructie nodig dan een collega. Ten aanzien van de rubriek werktijden acht de deskundige appellant op preventieve gronden aangewezen op een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week, omdat hij anders naast de werkzaamheden geen ruimte meer heeft om zijn privéleven op orde te houden in verband met het opbouwen van spanningen gedurende de dag, wat ook in passende werkzaamheden het geval zal zijn en daardoor de kans zal lopen te decompenseren.
4.3.In reactie op voormeld deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 november 2015 gesteld dat het rapport van de deskundige hem geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Uit het onderzoek en het verslag is niet af te leiden op grond van welke bevindingen (en niet in algemene zin voor de aandoening) appellant ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zwaardere beperkingen heeft dan in de FML zijn aangenomen, dat appellant zelfs geen normaal achtergrondlawaai aan kan en dat appellant maximaal vier uur per dag zou mogen werken op preventieve gronden, en of deze beperkingen ook golden per december 2012.
4.4.De deskundige heeft commentaar gegeven op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zijn rapport. Daarbij heeft de deskundige haar conclusie gehandhaafd dat appellant meer beperkt is dan aangegeven in de FML. Hieraan heeft zij nog toegevoegd dat, zoals uit haar rapport te lezen valt, zij niet te kennen heeft gegeven dat appellant geen normaal achtergrondlawaai aan kan.
4.5.Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig en diepgaand onderzoek en de conclusies zijn aan de hand van de onderzoeksbevindingen inzichtelijk en consistent onderbouwd. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Met het rapport van de deskundige is er voldoende en betrouwbare informatie over de aard en de ernst van de afwijkingen en beperkingen van appellant op zijn achttiende levensjaar tot aan de datum van onderzoek op 13 oktober 2015. De namens het Uwv tegen dit rapport aangevoerde bedenkingen vormen geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen.
4.6.Daartoe overweegt de Raad dat de deskundige in haar rapport van 23 oktober 2015 op grond van alle beschikbare gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen, de stageverslagen, de door appellant ingebrachte rapporten van de arbeidsdeskundige Even en verzekeringsarts Hollander, het relaas van appellant zelf en haar eigen bevindingen ten tijde van het onderzoek, te kennen geeft dat het beeld consistent is en een betrouwbare indruk maakt. Verschillende opleidingen en werkzaamheden zijn niet goed gegaan in verband met problemen met plannen, samenwerken en communicatie en dit is een weerkerend probleem. Met hulp van broers, school en familie heeft appellant een MBO opleiding kunnen afmaken. Appellant heeft veel last van spanningen gedurende de dag die zich ophopen in zijn lichaam, hetgeen ook in passende werkzaamheden het geval zal zijn. Appellant probeert deze spanningen te verminderen door rond te lopen. Groot probleem is dat anderen appellant niet begrijpen. Taken wil hij altijd snel klaar hebben zodat hij ze kan afvinken. In het laatste vrijwilligerswerk ging het mis als er extra taken bij kwamen. Appellant voelt zich gemakkelijk gestrest en is 80% van de tijd gespannen en krijgt hierdoor ook lichamelijke klachten. Zijn hoofd is snel “vol”. Op basis van deze bevindingen komt de deskundige tot de conclusie dat appellant rond zijn zeventiende levensjaar en sindsdien meer beperkingen heeft gekend dan is aangegeven in de FML van 24 oktober 2012. De Raad wijst er voorts op dat ook de door appellant ingeschakelde medisch adviseur verzekeringsarts Hollander te kennen heeft gegeven dat ten tijde in geschil bij appellant sprake was van een ernstigere gezondheidsproblematiek, dat het onbegrijpelijk is waarom geen beperking is aangegeven op conflicthantering, tijdsdruk, handelingstempo, plannen, omgaan met veranderingen, samenwerking en dergelijke. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft weliswaar dat het erop lijkt dat appellant geen volledige werkdag aankan, maar stelt desondanks dat er geen aanleiding is om een duurbeperking aan te nemen. Hollander is van mening dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen niet duidelijk blijkt dat zij de ernst van de problematiek voldoende hebben geduid en met name geen goed beeld hebben gevormd van de specifieke individuele problematiek bij appellant. Het beeld wordt door hen vrij summier geschetst en zij hebben bij hun oordeel geen enkele informatie van de school, stages en verrichte werkzaamheden, betrokken.
4.7.Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden. Nu vast is komen te staan dat in de FML de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en met inachtneming van het rapport van Greveling-Fockens van 23 oktober 2015. Het Uwv zal ook een beslissing dienen te nemen over de proceskosten in bezwaar.
4.8.De Raad zal met oog op een voortvarende afdoening van het geschil op grond van
artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, € 992,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.984,-. Met betrekking tot de vordering van de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundigen, wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de vergoeding van een verslag van een deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Hieruit volgt dat een forfaitaire vergoeding geldt op basis van het aantal bestede uren, waarbij het uurtarief is vastgesteld op € 116,09 , vermeerderd met 21% BTW. Dit betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt voor verslaglegging in beroep door een arbeidsdeskundige, op 40 x € 116,09 vermeerderd met 21% BTW (in totaal € 5.618,76) op 16,75 € 116,09 vermeerderd met 21% BTW (in totaal € 2.352,74) voor verslaglegging in hoger beroep door een medische deskundig, voor een in hoger beroep verrichte verzekeringsgeneeskundig scan onderzoek van € 50,- vermeerderd met 21% BTW (in totaal € 60,50) en op € 72,80 aan reiskosten (op basis van kosten openbaar vervoer). Voor vergoeding van overige kosten ziet de Raad geen aanleiding nu de facturering van deze kosten niet uiterlijk voor het einde van de behandeling van het beroep ter zitting van 10 juni 2016 is overgelegd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 11 maart 2013;
draagt het Uwv op opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 10.088,80;
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem
SS