U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Cvz heeft in een brief aan appellant meegedeeld dat hij een zorgverzekering moet afsluiten en dat Cvz hem een boete oplegt als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd. Cvz heeft bij besluit aan appellant een boete opgelegd omdat hij nog geen zorgverzekering had afgesloten. Bij besluit heeft Cvz een tweede boete opgelegd, omdat appellant nog steeds geen verzekering had afgesloten. De rechtbank heeft appellants beroep op onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zvw terecht verworpen.

Uitspraak



12/5175 ZVW

Datum uitspraak: 9 oktober 2013

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van

5 september 2012, 12/1206 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het College voor zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Cvz heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende feiten.

1.1.

Cvz heeft in een brief van 4 april 2011 aan appellant meegedeeld dat hij een zorgverzekering moet afsluiten en dat Cvz hem een boete oplegt als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd.

1.2.

Cvz heeft bij besluit van 4 augustus 2011 aan appellant een boete van € 343,73 opgelegd omdat hij op 4 juli 2011 nog geen zorgverzekering had afgesloten. Bij besluit van

22 november 2011 heeft Cvz een tweede boete van € 343,73 opgelegd, omdat appellant op

4 november 2011 nog steeds geen verzekering had afgesloten. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.

1.3.

Bij besluit van 15 maart 2012 heeft Cvz het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartegen heeft appellant beroep ingesteld.

2.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellants beroep op onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verworpen.

3.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Zvw in strijd is met internationaal vastgestelde mensenrechten. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij niet bevoegd was om de Zvw te toetsen op internationale rechtsgeldigheid. Appellant heeft benadrukt dat hij met zijn (hoger) beroep vooral de vraag wil opwerpen of de Zvw rechtvaardig en rechtsgeldig is. Deze wet legaliseert namelijk kartelvorming rond medicijnenzorg, waardoor gezondheidsbevorderende benaderingen worden onderdrukt. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat iedere Nederlander het recht heeft om de eigen gezondheid op eenzelfde manier te financieren als bijvoorbeeld de Duitsers en de Zwitsers.

4.

De Raad overweegt het volgende.

4.1.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij de beroepsgronden van appellant zo heeft begrepen dat hij een beroep doet op de onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zvw . Daarin staat dat degene die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege is verzekerd, verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Zvw een wet in formele zin is en dat het de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij staat om formele wetgeving te toetsen op haar grondwetttigheid of om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechter een wet in formele zin alleen buiten toepassing kan verklaren als en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het Unierecht of met een ieder verbindende bepaling van een verdrag. Tot die conclusie is de rechtbank echter niet gekomen.

4.2.

De rechtbank heeft hiermee een juist toetsingskader gegeven. Anders dan appellant stelt heeft de rechtbank niet overwogen dat zij niet bevoegd was om de Zvw te toetsen op internationale rechtsgeldigheid. Appellant heeft in hoger beroep niet onderbouwd aangevoerd op grond van welke ieder verbindende bepalingen van internationaal recht de conclusie van de rechtbank onjuist is.

4.3.

Gelet op wat hiervoor is overwogen treffen ook de andere beroepsgronden geen doel.

5.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en M.I.’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.

(getekend) H.J. de Mooij

(getekend) G.J. van Gendt

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature