Appellante haar verzoek om haar examen in te zien is afgewezen. Het bezwaar tegen dit besluit is niet-ontvankelijk verklaard op grond van art. 8:4, aanhef en onder e, van de Awb. De Raad is van oordeel dat omtrent de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Het verzoek van appellante om haar inzage te verlenen in het afgelegde examen moet worden beschouwd als een verzoek aan de Minister tot het verrichten van een feitelijke handeling. Het verzoek kan daarom niet worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Een beroep op art. 6 EVRM slaagt niet.