U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De Svb heeft terecht besloten dat appellant vanaf 1 juli 1998 tot 10 juni 2008 niet verplicht verzekerd is geweest krachtens de AOW. Verblijfstitel. Koppelingswet. Geen schending vertrouwensbeginsel.

Uitspraak



09/6291 AOW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[A. te B.] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 oktober 2009, 09/1818 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).

Datum uitspraak: 20 juli 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

Het onderzoek is ter zitting geschorst ten einde de Svb de gelegenheid te bieden in te gaan op een aantal onduidelijkheden. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Svb een nadere toelichting gegeven.

Namens appellant is hierop gereageerd.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die de Turkse nationaliteit bezit en op 20 maart 1972 is geboren, heeft aan de Svb verzocht om een tussentijdse opgave van zijn verzekeringstijdvakken voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluiten van 17 oktober 2006, 1 juni 2007 en 20 juni 2008 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 23 april 1990 tot en met 9 april 1995 en van 27 juli 1998 tot en met 10 juni 2008.

1.2. Bij besluit van 18 september 2008 heeft de Svb deze pensioenoverzichten herzien en is aan appellant medegedeeld dat hij tot en met 10 juni 2008 niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW. De Svb heeft daartoe besloten naar aanleiding van nadere informatie waaruit blijkt dat appellant zonder een geldige verblijfstitel in Nederland heeft verbleven.

1.3. Bij beslissing op bezwaar van 5 maart 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar gegrond verklaard. In dat besluit is nader vastgesteld dat appellant verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 23 april 1990 tot en met 31 december 1990 en van 1 september 1991 tot en met 31 december 1992.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel verzekerd is geweest voor de AOW. Daarbij heeft hij erop gewezen dat er op zijn loon steeds loonbelasting en premies volksverzekering zijn ingehouden. Verder heeft hij betoogd dat de Svb heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door ten nadele terug te komen van eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken.

3.2. Bij de in rubriek I vermelde brief van 27 januari 2012 heeft de Svb medegedeeld alsnog het standpunt in te nemen dat appellant verzekerd is geweest ingevolge de AOW gedurende de eerder vastgestelde tijdvakken gelegen vóór 1 juli 1998. Ten aanzien van de tijdvakken gelegen na de inwerkingtreding van de Koppelingswet op voornoemde datum heeft de Svb het bestreden besluit gehandhaafd. De Svb heeft daarbij overwogen dat appellant wist of behoorde te weten dat hij na 1 juli 1998 niet rechtmatig in Nederland verbleef en daarom geen aanspraak kon maken op een verzekering krachtens de AOW.

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. Voorop moet worden gesteld dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaaft voor zover daarbij is teruggekomen van het besluit van 17 oktober 2006 ten aanzien van het vastgestelde verzekerde tijdvak van appellant van 23 april 1990 tot en met 9 april 1995. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden.

4.3. In deze procedure is derhalve nog slechts in geschil of de Svb terecht heeft besloten dat appellant vanaf 1 juli 1998 tot en met 10 juni 2008 niet verzekerd is geweest krachtens de AOW.

4.3. Ingevolge artikel 6, tweede lid van de AOW is van af 1 juli 1998 niet verzekerd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef en onder l, van de Vreemdelingenwet ( Vw ) - zijnde de tekst zoals die gold tot 1 april 2001 - of artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 (zijnde de tekst zoals die geldt vanaf 1 april 2001). De Raad stelt vast dat appellant niet in het bezit is of is geweest van een verblijfstitel zoals genoemd in artikel 6, tweede lid van de AOW , zodat hij op grond van dit artikellid niet verzekerd was vanaf 1 juli 1998.

4.4. De uitsluiting van de verzekering voor personen als appellant vloeit voort uit het bepaalde bij de Koppelingswet. Zoals al meermalen is geoordeeld (zie onder andere de uitspraak van 26 juni 2001, LJN AB2324) is voor het in deze wet neergelegde onderscheid naar nationaliteit - bij een verzoek om toelating tot verblijf in Nederland op of na 1 juli 1998 - een afdoende rechtvaardiging aanwezig ook waar het gaat om de uitsluiting van de verzekering voor de AOW. In die uitspraak is echter een uitzondering gemaakt voor degenen die onder de tot 1 juli 1998 geldende regeling op reguliere wijze hun verzekeringspositie krachtens de volksverzekeringen hebben verworven en die op 1 juli 1998 rechtmatig hier te lande verbleven in de zin van artikel 1b, aanhef en onder 3, Vw. Voor hen geldt dat er onvoldoende grond is om de verworven rechtspositie op andere wijze te beëindigen dan als voorzien in laatstgenoemde bepaling, te weten eerst wanneer sprake is van een (definitieve) negatieve beslissing op het vóór 1 juli 1998 ingediende verzoek om toelating.

4.5. Gelet op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval kan worden vastgesteld dat appellant vanaf 1 juli 1998 niet behoort tot de hiervoor omschreven groep personen, nu op 23 oktober 1996 (voorlopig definitief) negatief is beslist op het vóór 1 juli 1998 ingediende verzoek om toelating. Dit betekent dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant vanaf 1 juli 1998 niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW.

4.6. Appellant heeft voorts nog een beroep gedaan op het vertrouwenbeginsel. Het beroep hierop slaagt niet, reeds omdat appellant wist of redelijkerwijs geacht kon worden te weten dat hij vanaf 1 juli 1998 niet rechtmatig in Nederland verbleef en om die reden niet verzekerd was voor de AOW. De eerdere tussentijdse vaststellingen van verzekerde tijdvakken door de Svb waren gebaseerd op een onjuist uitgangspunt van de Svb omtrent de rechtmatigheid van het verblijf van appellant. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een bestuursorgaan in het algemeen gerechtigd eventuele fouten naar de toekomst toe te herstellen, zij het dat daarbij onder omstandigheden rekening moet worden gehouden met eventuele gewekte verwachtingen. Nu het appellant duidelijk had kunnen zijn dat de eerdere besluiten van de Svb over zijn verzekerde tijdvakken vanaf 1 juli 1998 onjuist waren kon hij daaraan in ieder geval niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij gedurende tijdvakken gelegen na die datum verzekerd was ingevolge de AOW.

4.7. Naar aanleiding van de stelling van appellant, dat gedurende het tijdvak vanaf 1 juli 1998 tot zijn vertrek uit Nederland wel steeds premies voor de volksverzekeringen op zijn loon zijn ingehouden, wordt opgemerkt dat in het algemeen het betalen van premie niet bepalend is voor de vraag of iemand al dan niet verplicht verzekerd is.

4.8. Hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen leidt tot de slotsom dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant vanaf 1 juli 1998 tot 10 juni 2008 niet verplicht verzekerd is geweest krachtens de AOW. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre stand kan houden.

5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 655,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Voor een vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarprocedure bestaat geen aanleiding, omdat daarin reeds is voorzien bij het bestreden besluit.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 maart 2009 gegrond;

Vernietigt het besluit van 5 maart 2009, voor zover betrekking hebbend op het tijdvak van 23 april 1990 tot en met 9 april 1995, en bepaalt dat appellant gedurende dat tijdvak verzekerd is geweest ingevolge de AOW;

Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,-;

Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 655,50 te betalen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de Svb aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 151,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.

(getekend) T.L. de Vries

(getekend) H.L. Schoor

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

EV


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature