Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Betrokkene had geen recht op een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, hierna: TRP), omdat betrokkene langer dan 18 jaar gehuwd is geweest en zij en haar ex-partner tijdens hun huwelijk een minderjarig kind hadden.

Uit de bewoordingen van TRP blijkt dat de tegemoetkoming niet aan de erven kan worden betaald. Dit strookt ook met het doel van de regeling - een tegemoetkoming voor de minder bedeelde alleenstaande ouderen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de appellanten geen procesbelang hebben. De rechtbank heeft het beroekp terecht niet ontvankelijk verklaard.

Uitspraak



08/7325 TRP

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de erven van [betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 november 2008, 08/4256 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellanten

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 9 december 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft W.M. Koelemij hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Namens appellanten is verschenen W.M. Koelemij. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg en K. van Ingen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 13 december 2007 heeft de Svb [betrokkene] (hierna: betrokkene) medegedeeld dat zij geen recht heeft op een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening (Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, hierna: TRP), omdat betrokkene langer dan 18 jaar gehuwd is geweest en zij en haar ex-partner tijdens hun huwelijk een minderjarig kind hadden. Betrokkene had op die gronden aanspraak kunnen maken op een deel van het pensioen van haar ex-partner ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding (hierna: Wet VPS).

1.2. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 10 april 2008 (hierna: bestreden besluit). Betrokkene is weliswaar in 1963, na 16 jaar huwelijk, gescheiden van tafel en bed doch deze scheiding is niet ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, hetgeen ingevolge artikel 1 van de Regeling als tijdstip van scheiding moet worden aangemerkt. Eerst in 1975 is het echtscheidingsvonnis ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, hetgeen ingevolge artikel 1 van de Regeling bepalend moet worden geacht voor het tijdstip van scheiding.

2. Betrokkene heeft beroep ingesteld. Aan de rechtbank is op 20 augustus 2008 bericht dat betrokkene op 30 juli 2008 is overleden. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit daarop niet-ontvankelijk verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad dient in de eerste plaats te bezien of hij bevoegd is van het onderhavige hoger beroep kennis te nemen. De Raad stelt vast dat de TRP niet is opgenomen in de bij de Beroepswet behorende bijlage. Dit houdt in beginsel in dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen, tenzij zou moeten worden gezegd dat de TRP een zodanige verwantschap heeft met de op genoemde bijlage geplaatste dan wel anderszins aan de Raad toebedeelde wetten en regelingen, dat aan de Raad desondanks de bevoegdheid zou dienen toe te komen in hoger beroep te oordelen over het geschil. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld in zijn uitspraken van 28 januari 2011 (o.a. LJN BP2471), doet deze situatie zich hier voor. De onderhavige regeling vertoont duidelijke aanknopingspunten met de wetten en regelingen op het gebied van (bijstands)uitkeringen welke tot de rechtsmacht van deze Raad behoren.

5. Ten aanzien van het eigenlijke geschil in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.

5.1. De TRP is een regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) van 8 december 2006. De regeling, die met ingang van

1 januari 2008 is vervallen, hield in dat, als aan een aantal voorwaarden was voldaan, een rechthebbende in aanmerking kwam voor een eenmalige tegemoetkoming van € 4.500,–. De rechthebbende diende onder meer te voldoen aan de voorwaarden gescheiden te zijn voor 27 november 1981 na een huwelijk dat ten minste zes jaar had geduurd. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 van de regeling heeft echter geen recht op een eenmalige tegemoetkoming de persoon die aanspraak heeft gemaakt of had kunnen maken op een recht op verevening op grond van artikel 12, tweede en derde lid, van de Wet VPS . Een andere voorwaarde waaraan moest zijn voldaan, was dat het verzamelinkomen in 2005 lager moest zijn dan twaalf maal 110% van het bruto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet inclusief de netto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals dat geldt op 1 juli 2005. Dit komt neer op het bedrag van € 12.822,–.

5.2. Artikel 4, tweede lid van de Regeling bepaalt dat de tegemoetkoming op een door de Svb te bepalen wijze in 2007 aan de rechthebbende beschikbaar wordt gesteld indien de rechthebbende op het moment van uitbetaling in leven is. In de toelichting bij de Regeling is vermeld dat het recht op eenmalige tegemoetkoming niet overdraagbaar is en uitbetaling geschiedt bij leven.

5.3. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat artikel 4, tweede lid van de Regeling niet letterlijk moet worden uitgelegd. Dat zou dan ook betekenen dat betalingen alleen in 2007 hadden kunnen plaatsvinden. Bezwaar en beroep zouden dan feitelijk niet mogelijk zijn. Verder heeft de Svb onnodig lang over de besluitvorming gedaan terwijl de tegemoetkoming bedoeld is voor personen op vergevorderde leeftijd.

5.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van de Regeling blijkt dat de tegemoetkoming niet aan de erven kan worden betaald. Dit strookt ook met het doel van de regeling - een tegemoetkoming voor de minder bedeelde alleenstaande ouderen; de Raad verwijst in deze naar zijn uitspraak van 22 april 2011 (LJN BQ2214) - hetgeen is uitgewerkt in het maximuminkomen van € 12.822,– in 2005. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd kan daar niet aan afdoen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor een ontvankelijk beroep vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces) belang bij een uitspraak. Van voldoende procesbelang is sprake indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben.

5.5. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de appellanten geen procesbelang hebben.

6. Het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene leidt tot het oordeel dat de rechtbank terecht het beroep niet ontvankelijk heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2011.

(get.) M.M van der Kade.

(get.) K.E. Haan.

CVG


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature