Oplegging onvoorwaardelijk ontslag. De minister was bevoegd appellant disciplinair te straffen. De Raad is van oordeel dat de aard en ernst van de verweten gedragingen zodanig zijn dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Temeer nu de Raad van oordeel is dat ook het niet melden van het bezoek aan zijn gedetineerde relatie te Almere als plichtsverzuim van appellant moet worden aangemerkt, acht de Raad het oordeel van de rechtbank op dit onderdeel juist.