Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Tussenuitspraak. Appellant is bij de BV als werknemer in de zin van ZW werkzaam geweest. De vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat appellant met ingang van 24 januari 2009 terecht verdere uitkering van ziekengeld is geweigerd, omdat hij niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, dient derhalve te worden getoetst aan dat werk en niet aan de in het verleden in het kader van de WAO-beoordeling voor appellant geselecteerde functies. Nu die toetsing door het Uwv niet heeft plaatsgevonden moet de Raad vaststellen dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag mist. Uwv dient binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Uitspraak



10/26 ZW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 december 2009, 09/1891 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 14 september 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2011.

Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. M.P.W.M. Wiertz. Tevens was als tolk aanwezig J. Lakjaa.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt sinds 7 december 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering bij besluit van 9 oktober 2007 per 22 februari 2007 ongewijzigd is gehandhaafd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank heeft bij uitspraak van 31 maart 2009 het terzake genomen besluit op bezwaar van 5 februari 2008 vernietigd, maar de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten. De Raad heeft bij uitspraak van

12 januari 2011 (09/2559 WAO, LJN BP1081) deze uitspraak van de rechtbank in zoverre bevestigd.

1.2. Appellant heeft op 26 november 2007 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met [naam BV] te [plaatsnaam]. Volgens dit contract is appellant met ingang van 3 december 2007 voor de duur van 12 maanden als algemeen medewerker voor 28 uur per week bij deze vennootschap in dienst getreden.

1.3. Appellant heeft zich met ingang van 25 augustus 2008 ziek gemeld en naar aanleiding hiervan is hem door het Uwv met ingang van 3 december 2008 een ziekengelduitkering toegekend.

2. Bij besluit van 23 januari 2009 is aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 24 januari 2009 geen recht meer heeft op ziekengeld. Bij besluit van 12 maart 2009 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van

23 januari 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich hierbij primair op het standpunt gesteld dat in appellants situatie bij [naam BV] geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst omdat door hem daar geen arbeid werd verricht, zodat hij niet als werknemer in de zin van de Ziektewet (ZW) kon worden beschouwd. De subsidiaire grond tot weigering van ziekengeld is gebaseerd op de overweging dat appellant op voormelde datum niet ongeschikt moet worden geacht voor tenminste één van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies.

3.1. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat naar het oordeel van de rechtbank tussen appellant en [naam BV] voornoemd wel sprake was van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ZW , zodat het standpunt van het Uwv dat appellant geen werknemer was in de zin van de ZW onjuist is.

3.2. De rechtbank was verder van oordeel dat appellant per 24 januari 2009 niet ongeschikt kon worden geacht voor tenminste één van de in het kader van de WAO-beoordeling voor appellant geselecteerde functies, zodat het subsidiaire standpunt van het Uwv stand kon houden. Op grond hiervan heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

4. Appellant heeft het onder 3.2 vermelde oordeel van de rechtbank bestreden en daartoe verwezen naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.

5. De Raad heeft het volgende overwogen.

5.1. De Raad stelt vast dat het onder 3.1 vermelde oordeel van de rechtbank in hoger beroep niet is bestreden. Mitsdien moet in dit geding als vaststaand worden aangenomen dat appellant bij [naam BV] voornoemd als werknemer in de zin van ZW werkzaam is geweest. Het door appellant laatstelijk voor het onderhavige ziektegeval bij dit bedrijf verrichte werk moet mitsdien, zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad heeft verklaard, worden gezien als zijn arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW . De vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat appellant met ingang van

24 januari 2009 terecht verdere uitkering van ziekengeld is geweigerd, omdat hij niet langer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, dient derhalve te worden getoetst aan dat werk bij [naam BV] en niet aan de in het verleden in het kader van de

WAO-beoordeling voor appellant geselecteerde functies. Nu die toetsing door het Uwv niet heeft plaatsgevonden moet de Raad vaststellen dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag mist.

5.2. De Raad ziet, in overeenstemming met het door partijen ter zitting ingenomen standpunt, aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient een arbeidskundig en verzekeringsgeneeskundig rapport te laten uitbrengen ter beantwoording van de vraag of appellant op en na 24 januari 2009 wel of niet ongeschikt was voor zijn arbeid bij [naam BV].

III.BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) T.J. van der Torn.

EV


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature