U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Toekenning ingevolge Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS). De uitkering moet door betokkene persoonlijk (zelf) worden aangevraagd.

Uitspraak



09/5797 TAS

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 september 2009, 09/1174 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: raad van bestuur)

Datum uitspraak: 17 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam en door haar dochter A. Nooitgedacht. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante is op 10 juli 2008 weduwe geworden van [naam echtgenoot van appellante]. Op 21 augustus 2008 is haar de diagnose meegedeeld, dat haar echtgenoot geleden had aan de ziekte maligne mesothelioom.

1.2. Appellante heeft vervolgens een aanvraag ingediend om een voorschot op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (hierna: TAS-regeling). Deze aanvraag is door de raad van bestuur bij besluit van 21 november 2008, overeenkomstig het advies van het Instituut asbestslachtoffers, afgewezen.

1.3. Het besluit van 21 november 2008 is, na daartegen door appellante gemaakt bezwaar, door de raad van bestuur gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2009 (hierna: bestreden besluit).

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

3.1. In artikel 6a van de TAS-regeling is bepaald dat de werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is en bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld, recht heeft op een voorschot indien aan een aantal nadere eisen is voldaan. Volgens artikel 6b van de TAS-regeling hebben de nabestaanden, indien de werknemer is overleden nadat hij de aanvraag heeft ingediend maar voordat op de aanvraag is beslist, in zijn plaats recht op het voorschot indien de overledene daarop recht zou hebben gehad.

3.2. Uit de toelichting bij de TAS-regeling blijkt dat het recht op uitkering in beginsel een persoonlijk recht is van de door ziekte getroffen werknemer. De uitkering is primair bedoeld als tegemoetkoming aan het slachtoffer zelf. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in de eis dat de werknemer de uitkering zelf aanvraagt. Aangezien naderhand gebleken is dat het overgrote deel van de slachtoffers ten tijde van de toekenning van de uitkering niet meer in leven was, is per 1 januari 2003 in de TAS-regeling de mogelijkheid opgenomen een voorschot aan te vragen. Hiermee is beoogd dat het overgrote deel van de slachtoffers dat zich aanmeldt, bij leven een voorschot ontvangt en jegens dit deel aldus bij leven maatschappelijke betrokkenheid bij het ondervonden leed tot uitdrukking wordt gebracht. Ook het recht op een voorschot is een persoonlijk recht van de getroffen werknemer. Het slachtoffer moet er dus zelf blijk van hebben gegeven het voorschot te willen ontvangen, aldus de toelichting.

3.3. De raad van bestuur heeft de aanvraag om een voorschot afgewezen omdat deze niet door [naam echtgenoot van appellante] zelf bij leven is ingediend. De bepalingen van de TAS-regeling bieden volgens de raad van bestuur geen ruimte het indienen van de aanvraag ná het overlijden van haar echtgenoot door appellante verschoonbaar te achten.

3.4. Appellante heeft in hoger beroep haar in eerste aanleg aangevoerde stelling herhaald, dat de TAS-regeling slechts gedeeltelijk een wettelijke regeling is, en daarnaast beleidsregels bevat. Dat brengt mee dat voor wat betreft het gedeelte dat beleidsregels bevat het in beginsel mogelijk is met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van die beleidsregels. De raad van bestuur heeft volgens appellante ten onrechte geen toepassing gegeven aan bedoeld artikel.

3.5. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante niet in deze stelling kan worden gevolgd. De TAS-regeling is, zoals uit de aanhef van die regeling blijkt, een (mede) op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde, en derhalve krachtens wetgevende bevoegdheid gegeven, ministeriële regeling. De bepalingen van de regeling, in het bijzonder de hier van belang zijnde artikelen 6a en 6b, hebben, gelet op hun dwingende formulering en strekking, het karakter van algemeen verbindende voorschriften: telkens wanneer de in de bepaling omschreven situatie zich voordoet, wordt als rechtsgevolg aan een werknemer dan wel aan zijn nabestaanden een recht op voorschot toegekend. Dit rechtskarakter van algemeen verbindend voorschrift brengt mee, dat - mede gelet op de in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb gegeven definitie van beleidsregel - geen sprake kan zijn van beleidsregels met de daaraan inherente afwijkingsbevoegdheid.

3.6. Ter zitting van de Raad heeft appellante nog de stelling naar voren gebracht, dat de hier in geding zijnde algemeen verbindende voorschriften onhoudbaar zijn en daarom niet als basis van het bestreden besluit kunnen dienen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 29 oktober 2009, LJN BK2542) is het bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en dat de rechter het resultaat daarvan in beginsel moet respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of wijze van totstandkoming van die algemeen verbindende voorschriften zodanige ernstige feilen kleven, dat deze voorschriften om die reden niet als grondslag kunnen dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Dit brengt met zich dat de rechter bij de behandeling van een beroep dat tegen een in concreto genomen besluit is ingesteld, ook gehouden is, indien daarover een grief is geuit, om te toetsen of de desbetreffende algemeen verbindende voorschriften een voldoende deugdelijke grondslag voor dat besluit vormen.

3.7. De Raad heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunt gevonden om tot de vergaande conclusie te komen dat de raad van bestuur de artikelen 6a en 6b van de TAS-regeling, in het bijzonder de daarin vervatte beperking tot gevallen waarin de aanvraag door de werknemer zelf bij leven is ingediend, niet ten grondslag had mogen leggen aan de afwijzing van de aanvraag. De Raad is van oordeel dat de onder 3.2 vermelde achtergrond van deze bepalingen, namelijk dat het recht op een voorschot, evenals het recht op een eenmalige uitkering, een persoonlijk recht is van de door maligne mesothelioom getroffen werknemer en dat het slachtoffer er dus zelf blijk van moet hebben gegeven het voorschot te willen ontvangen, een voldoende deugdelijke grondslag vormt voor die beperking.

3.8. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de (handhaving van de) afwijzing van de aanvraag om een voorschot de rechterlijke toets kan doorstaan. Voor zover de raad van bestuur geacht kan worden tevens te hebben geweigerd appellante als nabestaande in aanmerking te brengen voor een eenmalige uitkering op grond van artikel 4 of artikel 7, derde lid, van de TAS-regeling geldt daarvoor hetzelfde.

3.9. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en K.J. Kraan en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2011.

(get.) K. Zeilemaker.

(get.) B. Bekkers.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature