U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vaststelling WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak



09/4306 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2009, 08/5191 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 4 mei 2011

I. PROCESVERLOOP

Mr. W.C. de Jonge, advocaat, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft het Uwv nadere rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige en van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. De Jonge. Voor het Uwv is verschenen mr. W.M.J. Evers.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 20 oktober 1998 uitgevallen voor zijn werk van gezinsmedewerker als gevolg van psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Omdat appellant is gaan werken als maatschappelijk werker, is de WAO-uitkering per 1 oktober 2001 ingetrokken.

1.2. Op 8 mei 2006 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze uitval is appellant in het kader van artikel 43a van de WAO onderzocht op het spreekuur van 4 februari 2008 van arts M. Mossenen Amini. Deze arts concludeerde dat sprake was van een toename van de al bij het Uwv bekende klachten en dat appellant belastbaar is voor arbeid als rekening wordt gehouden met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van dynamische handelingen. In overeenstemming hiermee heeft deze arts de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2008. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige C.E.F. de Kok op 7 mei 2008 rapport uitgebracht, waarin hij heeft neergelegd dat appellant geschikt kan worden geacht voor functies die vanuit het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) werden verkregen. Op basis van de door hem voor appellant geselecteerde functies heeft De Kok de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 50,27%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2008 appellant met ingang van 5 juni 2006 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In het kader van het door appellant tegen het besluit van 4 juli 2008 gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer op 5 november 2008 en 3 december 2008 gerapporteerd dat de bezwaren van appellant en de overgelegde medische stukken, voor hem geen aanleiding vormen om de medische grondslag te herzien. Bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt heeft in zijn rapport van 7 november 2008 geconcludeerd dat een aantal van de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Er resteren echter voldoende functies zodat de arbeidsongeschiktheidsklasse niet wijzigt. Bij besluit van 4 december 2008 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft -kort samengevat- geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de door het Uwv voor appellant vastgestelde mogelijkheden en beperkingen en heeft zij geen reden gezien tot het inwinnen van een medisch deskundigenoordeel. Tot slot heeft de rechtbank als haar oordeel uitgesproken dat het Uwv genoegzaam heeft toegelicht dat de aan appellant voorgehouden functies passend zijn.

3. Appellant heeft in hoger beroep -samengevat- aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Aangevoerd is dat de rechtbank ten onrechte de voor appellant geformuleerde beperkingen juist heeft geacht. Deze stelling is namens appellant onderbouwd met twee rapportages van 7 augustus 2009 en 15 december 2009 van het Instituut Psychosofia, Centrum voor Spirituele Geneeswijze en Spirituele Dans (Psychosofia).

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad is van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de Raad, evenals de rechtbank, naar aanleiding van de in bezwaar, beroep en hoger beroep ingebrachte (medische) informatie geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant op de datum in geding, zijnde 5 juni 2006, meer of anders beperkt is dan in de FML van 2 april 2008 reeds is aangenomen. Zoals de Raad in eerder bij de gemachtigde van appellant bekende uitspraken heeft overwogen, kan aan de informatie van Psychosofia niet de waarde worden gehecht die appellant daar aan toegekend wenst te zien, nu arbeidsbeperkingen (ook) op de in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze moeten kunnen worden vastgesteld. Daarvan is niet gebleken bij de door Psychosofia genoemde beperkingen die niet hebben geleid tot het opnemen van beperkingen in de FML. Bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe heeft in zijn rapport van 13 maart 2009 gemotiveerd geconcludeerd dat de informatie van Psychosofia geen medisch inhoudelijke argumentatie bevat, die aanleiding is voor een ander standpunt.

4.2. Voor wat betreft de medische geschiktheid van de geduide functies, heeft bezwaararbeidsdeskundige Van Mastrigt bij rapportage 14 juli 2010 desgevraagd uiteengezet welke functies aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, namelijk de functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), conciërge (sbc-code 261010) en monteur/monteuse (sbc-code 267050). Hij heeft in voornoemde rapportage gemotiveerd dat de met de functies verbonden belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant. De Raad onderschrijft deze rapportage.

5. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) M.A. van Amerongen.

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature