Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak



09/3463 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 juni 2009, 08/602 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 27 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.G. Mostert hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2011, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mostert voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is hoofd bibliotheek geweest en is in januari 2001 uitgevallen wegens darmklachten (ziekte van Crohn), alsmede psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Vervolgens heeft een herbeoordeling plaatsgevonden met toepassing van het Schattingsbesluit, zoals dat met ingang van 1 oktober 2004 is gaan gelden. In dat kader heeft een verzekeringsarts op 22 september 2005 een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld, waarin de beperkingen van appellant zijn neergelegd. Na een rapport van de arbeidsdeskundige heeft het Uwv appellant bij besluit van 11 oktober 2005 meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 5 december 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na bezwaar heeft het Uwv dit besluit bij besluit van 15 maart 2006 ongewijzigd gehandhaafd en het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.

1.3. Omdat appellant op 1 juli 2004 tussen de 45 en 50 jaar oud was, is ter uitvoering van artikel 34, vijfde lid, van de WAO de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 door het Uwv herbeoordeeld op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidwetten (het oSB), zoals dit tot 1 oktober 2004 gold. Na een dossierstudie heeft de verzekeringsarts R.J. Kox op 30 oktober 2007 een FML vastgesteld die geheel overeenkomt met de FML van 22 september 2005. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige met inachtneming van de op 30 oktober 2007 vastgestelde FML een drietal functies voor appellant geselecteerd en op basis van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens 35 tot 45%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 7 november 2007 meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 22 februari 2007 ongewijzigd blijft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

2.1. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat in het verleden een urenbeperking voor hem heeft gegolden en dat een dergelijke beperking thans ten onrechte niet meer is opgenomen in de FML van 30 oktober 2007. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een rapport van 8 maart 2008 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts

drs. J.J. Nasheed-Linssen ingebracht, waarin is gesteld dat appellant niet langer dan vier uur per week kan werken.

2.2. In zijn rapport van 25 maart 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes gereageerd op het voormelde rapport van Nasheed-Linssen. Voorts heeft hij op 21 mei 2008 een enigszins gewijzigde FML opgesteld, waarin, evenmin als in de FML van 30 oktober 2007, een urenbeperking is opgenomen. Bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets heeft vastgesteld dat deze gewijzigde FML geen invloed heeft op de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.

3.1. Bij schrijven van 22 april 2008 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar.

3.2. Bij besluit van 23 mei 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

4. De rechtbank heeft het beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit en het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.

5. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft appellant hoger beroep ingesteld voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Daarbij heeft hij wederom gesteld dat zijn medische situatie in vergelijking met voorheen niet is verbeterd en dat hij in aanmerking had moeten worden gebracht voor een urenbeperking.

6.1. De Raad overweegt als volgt.

6.2. Naar aanleiding van het door appellant ingebrachte rapport van Nasheed-Linssen heeft bezwaarverzekeringsarts Kox in zijn rapport van 25 maart 2008 overwogen dat vermoeidheidsklachten van appellant voortvloeien uit de inflamatoire darmaandoeningen, maar dat de mate waarin dat het geval is sterk afhankelijk is van de mate van ontstekingsactiviteit en mate van de eventuele gevolgen daarvan. De vitamine B spiegels zouden volgens Nasheed-Linssen marginaal zijn, rond de grenswaarde, dus laag normaal. Niet aangegeven wordt of er sprake is van een aanmerkelijke Hb-daling. Naar de mening van Bruintjes is dit echter onwaarschijnlijk want appellant vertoont daar geen symptomen van. Een regelmatig optredende of langdurige hoge ontstekingactiviteit vreet aan het menselijk lichaam en zou zichtbaar moeten zijn aan een slechte voedingstoestand. Daar is naar de mening van Bruintjes geen sprake van. Dat appellant zich niet fit voelt is plausibel en met de omstandigheid dat hij geen zware fysieke inspanning kan leveren is in de FML rekening gehouden. Het dagpatroon weerspiegelt een activiteitenpatroon in een lage tot middelbare fysieke belasting, dat minstens acht uren bestrijkt, onderbroken door middagrust. Dat appellant hier grote behoefte aan heeft kan het gevolg zijn van een ingeslepen patroon, maar wordt niet gedragen door grote energetische tekorten, veroorzaakt door aanzienlijke ontstekingsactiviteit met dienovereenkomstige consequenties.

6.3. De Raad ziet in de voorhanden zijnde medische gegevens geen gronden om vorenstaande overwegingen van Bruintjes voor onjuist te houden en naar het oordeel van de Raad is daarmee in voldoende mate onderbouwd dat appellant niet vanwege energetische beperkingen in aanmerking komt voor een urenbeperking. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de in de FML van 21 mei 2008 vastgestelde beperkingen onjuist zijn, is de Raad van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit van 23 mei 2008 op goede gronden berust.

6.4. Aangezien het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies eveneens aannemelijk heeft gemaakt, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op goede gronden berust en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bolt als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) T.J. van der Torn.

NW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature