U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Toekenning ouderdomspensioen op grond van de AOW, berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant en zijn echtgenote verblijven in de weekeinden en in vakanties bij elkaar, ondernemen gezamenlijke activiteiten en presenteren zich naar buiten toe als een stel. Appellant draagt bovendien bij in bepaalde kosten van zijn echtgenote, waardoor ook van een financiële verstrengeling sprake is. De Raad acht verder van belang dat, indien de werksituatie van een van beiden zich wijzigt, samenwoning tussen appellant en zijn echtgenote niet is uitgesloten. Het gegeven dat de Belastingdienst appellant en zijn echtgenote niet als fiscale partners heeft aangemerkt, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.

Uitspraak



09/2476 AOW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 maart 2009, 08/1099 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 11 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.K.C. de Brauw als zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren [in] 1943, woont in [woonplaats]. In juni 2007 is appellant gehuwd met [naam echtgenote], geboren in februari 1954. In maart 2008 heeft appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Appellant heeft daarbij vermeld dat hij vanaf de datum van het huwelijk gescheiden leeft van zijn echtgenote in [woonplaats].

1.2. Bij besluit van 8 april 2008 heeft de Svb aan appellant met ingang van juli 2008 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend, berekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde.

1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft daartoe aangevoerd dat hij recht heeft op een AOW-pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Uiteengezet is dat appellant en zijn echtgenote na een relatie van elf jaar uit liefde zijn getrouwd. Appellant is als arts gebonden aan zijn woonplaats [woonplaats] en zijn echtgenote is als [naam functie] in het ziekenhuis van de Universiteit van Amsterdam gebonden aan haar [woonplaats]. Na het huwelijk zijn zij gescheiden blijven wonen en is ieder een eigen huishouding blijven voeren. Appellant draagt financieel bij in de studiekosten van de dochter van zijn echtgenote en de vakanties. Tijdens de hoorzitting heeft appellant verder verklaard dat in verband met hun beider werkkring het thans niet mogelijk is om één huishouding te voeren, maar dat de wil tot samenwonen bij beiden aanwezig is. Appellant en zijn echtgenote zijn ieder weekeind bij elkaar en verrichten gezamenlijke activiteiten. Naar de buitenwereld presenteren zij zich als een paar.

1.4. Bij het bestreden besluit van 7 juli 2008 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant en zijn echtgenote niet ieder hun eigen leven leiden als ware zij niet met elkaar gehuwd.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant de in bezwaar naar voren gebrachte argumenten herhaald. Verder heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen ongehuwden met een Lat-relatie enerzijds en gehuwden met een eigen huishouding dan wel gehuwden wiens huwelijk is stukgelopen anderzijds. Tot slot is ter zitting naar voren gebracht dat appellant en zijn echtgenote door de Belastingdienst niet zijn aangemerkt als fiscale partners.

4.1. De Raad overweegt het volgende.

4.2. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of appellant en zijn echtgenote vanaf de datum van hun huwelijk duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW .

4.3. Voorop moet worden gesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Raad van duurzaam gescheiden leven sprake is indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht, dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum, van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.

4.4. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval niet voordoet. De Raad acht hierbij doorslaggevend dat appellant en zijn echtgenote in de weekeinden en in vakanties bij elkaar verblijven, gezamenlijke activiteiten ondernemen en zich naar buiten toe presenteren als een stel. Appellant draagt bovendien bij in bepaalde kosten van zijn echtgenote, waardoor ook van een financiële verstrengeling sprake is. De Raad acht verder van belang dat, indien de werksituatie van een van beiden zich wijzigt, samenwoning tussen appellant en zijn echtgenote niet is uitgesloten. Het gegeven dat de Belastingdienst appellant en zijn echtgenote niet als fiscale partners heeft aangemerkt, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.

4.5. Bij de beoordeling van het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel, welk beroep dient te worden verstaan als een beroep op het verdragsrechtelijke discriminatieverbod, moet worden vooropgesteld dat dit discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid/verzekering aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Uit onderdeel 4.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij Hoge Raad 11 juni 2010, LJN BL7267, blijkt dat het onderhavige verschil in behandeling tussen gehuwden en niet gehuwden verband houdt met het feit dat echtgenoten op grond van de wet een afdwingbare zorgverplichting jegens elkaar hebben. De sociaal-economische band tussen echtgenoten die onder meer hieruit voortvloeit, is in zijn algemeenheid dwingender en hechter dan die tussen ongehuwden. Met de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 11 juni 2010 is de Raad dan ook van oordeel dat gelet hierop niet kan worden gezegd dat - indien al sprake is van gelijke gevallen - de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden door het onderhavige onderscheid tussen echtgenoten en ongehuwden te maken.

4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.

(get.) H.J. Simon.

(get.) D.E.P.M. Bary.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

GdJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature