Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Beëindiging verhoging WAO-uitkering in verband met hulpbehoevendheid. Het terzake gevoerde beleid kan de rechterlijke toets doorstaan. Onder geregelde verzorging wordt ingevolge dit beleid verstaan hulp bij een aantal (verhoging tot 85%) van de essentiële en steeds terugkerende dagelijkse levensverrichtingen, zoals wassen, aan- en uitkleden en toiletgang. Onvoldoende gegevens voor de conclusie dat appellant zich niet zelfstandig zou kunnen aan- en uitkleden, dan wel dat hij noodzakelijkerwijs is aangewezen op hulp van derden bij de ADL-verrichtingen.

Uitspraak



10/3564 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juni 2010, 09/2908 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 22 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2010. Appellant is niet verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. van Schalkwijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Aan appellant is met ingang van 6 juli 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is in 1999 op grond van artikel 22 van de WAO in verband met hulpbehoevendheid verhoogd naar 85 % van de grondslag.

1.2. Uwv heeft appellant bij brief van 17 maart 2009 kennis gegeven van zijn besluit om de verhoging van de uitkering met ingang van 1 april 2009 te beëindigen.

1.3. Bij besluit op bezwaar van 2 oktober 2009 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2009 ongegrond verklaard. Uwv stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat niet langer sprake is van een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Uwv baseert dat standpunt op rapporten van de verzekeringsarts H. Konieczek van 26 mei 2005 en de bezwaarverzekeringsarts C.J. van der Valk van 1 oktober 2009. Konieczek is tot de conclusie gekomen dat appellant de ADL/dagactiviteiten in principe ongehinderd kan verrichten en dat er voldoende vermogen is om persoonlijk/sociaal te functioneren. Van der Valk is op grond van eigen onderzoek, dossierstudie en informatie van de behandelende sector tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant noodzakelijkerwijs is aangewezen op hulp bij zijn ADL-verrichtingen. Evenmin is appellant aangewezen op oppassing en hij geniet ook geen verzorging uit hoofde van enige voorziening.

1.4. In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij nog steeds in een toestand van hulpbehoevendheid verkeert en dat hij geregelde verzorging en oppassing nodig heeft. Hij heeft brieven van de anesthesioloog drs. T.C. Besse van 11 september 2008 en 25 november 2009 en een verklaring van zijn huisarts P.S. Verkerk van 22 september 2009 overgelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat Uwv mocht afgaan op de adviezen van zijn verzekeringsartsen, nu deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en deugdelijk zijn gemotiveerd. Appellant heeft geen concrete (medische) informatie overgelegd waaruit blijkt dat hun bevindingen en conclusies in twijfel getrokken moeten worden. De enkele stelling van appellant dat hij hulpbehoevend is en dat er beperkingen bestaan aan armen, rug, schouders, benen en nek is onvoldoende. Deze gegevens zijn door de verzekeringsartsen bovendien bij hun beoordeling betrokken. Voor zover appellant heeft gesteld dat hij niet in staat is zichzelf aan te kleden, heeft Uwv er, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het aan- en uitkleden van het bovenlijf geheel zelfstandig en vlot is.

3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel hulp nodig heeft bij het aan- en uitkleden, nu hij dit niet zelfstandig kan doen. Zijn rechterhand is geheel verlamd en hij is niet in staat om zich met één hand aan en uit te kleden.

3.2. Uwv heeft in hoger beroep gepersisteerd bij het bestreden besluit. Hij heeft een nadere verklaring van de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel d.d. 26 juli 2010 ingezonden dat hij in hetgeen is aangevoerd geen reden ziet om anders te oordelen dan zijn collega Van der Valk deed.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert welke geregelde oppassing en verzorging nodig maakt.

4.2. Voor de uitleg van de in deze bepalingen voorkomende begrippen geregelde verzorging en oppassing en de daaraan gekoppelde mate van verhoging van de uitkering, is door de rechtsvoorganger van Uwv beleid vastgesteld in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid 1999 (Stcr. 1999, 37). Dit beleid is gebaseerd op indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of tot 100% van de grondslag. Op 23 oktober 2007 is dit beleid opnieuw vastgesteld en neergelegd in de “Beleidsregels verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid”. Onder geregelde verzorging wordt ingevolge deze beleidsregels verstaan hulp bij een aantal (verhoging tot 85%) van de essentiële en steeds terugkerende dagelijkse levensverrichtingen, zoals wassen, aan- en uitkleden en toiletgang. Huishoudelijke taken en verplaatsingen kunnen daaronder niet begrepen worden geacht. De Raad ziet geen reden over deze beleidsregels anders te oordelen dan hij heeft gedaan over de vorige beleidsregels. Dit betekent dat dit beleid als zodanig de rechterlijke toets doorstaat (zie de uitspraken van 9 juli 1999, LJN ZB8406, en van 9 juni 2006, LJN AX8886).

4.3. Met betrekking tot de toepassing van het beleid in het voorliggende geval kan de Raad zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die haar tot dat oordeel hebben geleid. Appellant heeft in hoger beroep geen gegevens ingebracht die de Raad tot een ander oordeel brengen. De verklaring van de anesthesioloog drs. T.C. Besse van 8 juni 2010 inhoudende dat hij appellant langdurig kent in verband met letsel aan de rechterhand, aan welk letsel hij wisselend klachten heeft overgehouden en dat bij het belasten van de arm sprake is van sympathische dysfunctie met transpireren, livide verkleuring en verminderde functie, is onvoldoende voor de conclusie dat appellant zich niet zelfstandig zou kunnen aan- en uitkleden, dan wel dat hij noodzakelijkerwijs is aangewezen op hulp van derden bij de ADL-verrichtingen. De Raad wijst er verder op dat ook de bezwaarverzekeringsarts Van der Valk beperkingen van de rechterhand van appellant heeft aangenomen, maar dat zij daaraan niet de gevolgtrekking heeft verbonden dat appellant noodzakelijkerwijs is aangewezen op hulp van derden bij deze verrichtingen. De Raad acht daarbij mede van betekenis dat Van der Valk heeft waargenomen dat appellant bij het aan- en uitkleden van zijn bovenlijf geheel zelfstandig en vlot is, dat hij gebruik maakt van twee krukken en dat hij bij het gaan liggen en opstaan gebruik maakt van zijn rechterhand en -arm.

4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.

(get.) R.M. van Male.

(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.

KR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature