Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De Raad is van oordeel dat betrokkene en [ex-echtgenoot] tijdens de in geding zijnde periode met elkaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verlening van gezinsbijstand is niettemin achterwege gebleven omdat [ex-echtgenoot] de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Daarmee is gegeven dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB . Appellant was daarom bevoegd de kosten van de ten onrechte aan [ex-echtgenoot] verleende bijstand mede van betrokkene terug te vorderen. In wat betrokkene heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond.

Uitspraak



09/5363 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 augustus 2009, 08/4871 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),

en

appellant

Datum uitspraak: 7 september 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding onder nummer 09/5360 tussen appellant en [ex-echtgenoot], plaatsgevonden op 15 juni 2010. Appellant werd vertegenwoordigd door mr. H.A.M. van Gerwen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Na de sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In beide zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. [ex-echtgenoot] ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand WWB). Naar aanleiding van een op 5 maart 2004 binnengekomen anonieme tip dat [ex-echtgenoot], ex-echtgenoot van betrokkene, met betrokkene samenwoont en dat sprake is van bezit van onroerend goed in Turkije, heeft het Bureau Handhaving van de gemeente Nijmegen onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [ex-echtgenoot] verleende bijstand. In dat kader zijn betrokkene en [ex-echtgenoot] verhoord, zijn getuigen gehoord, heeft een huisbezoek op het woonadres van [ex-echtgenoot] plaatsgevonden, en zijn inlichtingen ingewonnen bij het Internationaal Fraudebureau en bij leveranciers van energie en water. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in diverse processen-verbaal, en in een Rapportage Sociale Recherche van 24 augustus 2006.

1.2. Appellant heeft op basis van het resultaat van het onderzoek de bijstand van [ex-echtgenoot] met ingang van 1 juli 2006 beëindigd. Voorts heeft appellant bij besluit van 26 april 2007 de bijstand van [ex-echtgenoot] over de periodes van 1 januari 1998 tot en met 7 september 2001 en van 24 juni 2002 tot en met 30 juni 2006 herzien (lees: ingetrokken) en de over die periodes gemaakte kosten van bijstand van [ex-echtgenoot] teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 28 april 2009 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat betrokkene de periode van 1 januari 1998 tot 23 januari 2004 niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres en dat hij vanaf 23 januari 2004 tot en met 30 juni 2006 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met betrokkene. Dit besluit is onherroepelijk geworden.

1.3. Bij besluit van 26 april 2007 heeft appellant de kosten van de over de bij 1.2 genoemde periodes aan [ex-echtgenoot] verleende bijstand tot een bedrag van € 97.046,61 mede van betrokkene teruggevorderd.

1.4. Bij besluit van 20 april 2009 heeft het College het tegen het besluit van 26 april 2007 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De (mede)terugvordering is beperkt tot de periode van 23 januari 2004 tot en met 30 juni 2006 en het bedrag van de terugvordering is nader bepaald op een bedrag van € 32.725,71.

2. Bij de aangevallen uitspraak - voor zover in dit geding van belang - heeft de rechtbank, met een bepaling omtrent de proceskosten en het griffierecht, het beroep tegen het besluit van 20 april 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 26 april 2007 herroepen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van appellant dat betrokkene en [ex-echtgenoot] gedurende de hier in geding zijnde periode hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van betrokkene.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Betrokkene heeft bepleit dat het hoger beroep wordt verworpen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 59, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Voor de vaststelling dat betrokkene die persoon is, is vereist dat betrokkene en [ex-echtgenoot] in de in geding zijnde periode een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de WWB hebben gevoerd.

4.2. Aangezien uit de relatie van betrokkene en [ex-echtgenoot] kinderen zijn geboren, is - gelet op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor de beantwoording van de vraag of ten tijde in geding sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of betrokkene en [ex-echtgenoot] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.

4.3. Betrokkene en [ex-echtgenoot] beschikten over afzonderlijke woonadressen. Dat hoeft, naar vaste rechtspraak van de Raad, aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning niet in de weg te staan. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van de beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woning wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.

4.4. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat er een toerekende grondslag is voor het standpunt van appellant dat betrokkene en [ex-echtgenoot] hun hoofdverblijf hadden in de woning van betrokkene.

4.5.1. De Raad kent daartoe in de eerste plaats betekenis toe aan de verklaring die [ex-echtgenoot] tegenover de sociale recherche heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij tot 2004 hoofdzakelijk verbleef op zijn eigen woonadres en dat hij vanaf toen veelal in de [adres] (het adres van betrokkene) was en daar in de weekends ook bleef slapen. Hij heeft verder verklaard dat het grootste gedeelte van zijn privé-leven zich afspeelt op het woonadres van zijn gezin (betrokkene en de twee kinderen). Hij behartigt hun financiële belangen en verzorgt hen omdat er geen andere hulp is. De verklaring die betrokkene tegenover de sociale recherche heeft afgelegd komt daarmee in zoverre overeen, dat zij heeft verklaard dat [ex-echtgenoot] bijna dagelijks bij haar en de kinderen was om hen te verzorgen en om huishoudelijk werk te doen.

4.5.2. Betrokkene heeft tegengesproken dat [ex-echtgenoot] bij haar bleef slapen. [ex-echtgenoot] kwam volgens haar verklaring in het begin van de middag en ging aan het eind van de avond naar zijn eigen huis. [ex-echtgenoot] heeft wat betreft de doordeweekse dagen in gelijke zin verklaard. De Raad acht de verklaringen op dit punt niet aannemelijk, gelet op de voorhanden zijnde gegevens over het verbruik van gas en elektra op het woonadres van [ex-echtgenoot]. Deze zijn zo laag dat in redelijkheid (zelfs) niet kan worden aangenomen dat [ex-echtgenoot] daar op doordeweekse dagen in de nacht en de ochtend heeft verbleven. In dit verband merkt de Raad ten slotte op dat [ex-echtgenoot] niet heeft verklaard ook nog op een ander adres dan het eigen woonadres of dat van betrokkene te hebben verbleven.

Dat, zoals betrokkene nog naar voren heeft gebracht, geen sprake is van een affectieve relatie tussen haar en [ex-echtgenoot] en dat [ex-echtgenoot] bij haar was in verband met verzorgende taken, doet aan het voorgaande niet af. Volgens vaste rechtspraak zijn de aard van de onderlinge relatie en de motieven voor het verblijf van de een bij de ander niet van belang.

4.5.3. Met betrekking tot de door de sociale recherche gehoorde getuigen kan de Raad betrokkene volgen dat aan de verklaringen van de huismeesters van de betrokkene woningcomplexen geen betekenis kan worden gehecht voor de in geding zijnde periode, nog daargelaten dat de verklaring van [naam getuige] in belangrijke mate niet op eigen wetenschap berust. Anders dan betrokkene stelt, kan voor het standpunt van appellant wel ondersteuning worden gevonden in de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3]. Het gaat hier om de buren aan weerszijden van de woning van betrokkene. Deze getuigen hebben elk een tamelijk gedetailleerde verklaring afgelegd, gebaseerd op eigen wetenschap. Uit deze verklaringen komt genoegzaam naar voren dat de woning van betrokkene werd bewoond door een gezin van vier personen, te weten betrokkene, [ex-echtgenoot] en hun twee kinderen. Betrokkene heeft in dit verband nog naar voren gebracht, onder verwijzing naar een vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2009, dat het middel van buurtonderzoek niet mag worden ingezet, zodat de hiervoor besproken verklaringen buiten beschouwing moeten blijven. De Raad onderschrijft dat standpunt niet. In de eerste plaats verwijst de Raad in dit verband naar het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2009, LJN BJ3046. De Raad is van oordeel dat het middel van buurtonderzoek, waaronder het horen van buurtbewoners, kan worden ingezet en dat de resultaten daarvan als bewijs kunnen worden gebruikt, tenzij de wijze van gebruikmaking van dit middel zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor.

4.4. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat betrokkene en [ex-echtgenoot] tijdens de in geding zijnde periode met elkaar een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verlening van gezinsbijstand is niettemin achterwege gebleven omdat [ex-echtgenoot] de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Daarmee is gegeven dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB . Appellant was daarom bevoegd de kosten van de ten onrechte aan [ex-echtgenoot] verleende bijstand mede van betrokkene terug te vorderen. In wat betrokkene heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep. De Raad zal de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - vernietigen.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 april 2009 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en H.C.P. Venema en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2010.

(get.) C. van Viegen.

(get.) R. Scheffer.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

AV


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature