Uitspraak
08/5687 AW Q.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2008, 07/3780 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 3 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.F.T. de Moor, advocaat te Middelburg, en mr. S. Denneman, [E.] en mr. J.S.T. Peek, allen werkzaam bij de politieregio Haaglanden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane en mr. P. de Casparis, beiden advocaat te Woerden.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam als coördinator tourist assistance service bij de politieregio Haaglanden. Begin 2003 is zij 's ochtends, terwijl zij op weg was naar een kopieerapparaat, uitgegleden over een plas koffie die in de nabijheid lag van het kopieerapparaat. Dat apparaat was geplaatst in een verkeersruimte van het kantoorgebouw naast een afruimbuffet. Dit afruimbuffet werd gebruikt voor de tijdelijke opslag van gebruikt serviesgoed dat afkomstig was van de nabij gelegen kantine. Deze kantine was geopend van 11:30 uur tot 14:00 uur.
1.2. Bij brief van 16 november 2004 heeft betrokkene van dit ongeval melding gemaakt aan appellant. Hierbij heeft zij aangegeven dat zij sinds het ongeval nek-, schouder- en hoofdpijnklachten heeft. Appellant heeft bij besluit van 28 december 2004 geweigerd om het ongeval aan te merken als een dienstongeval in de zin van artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie . Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 1 september 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij brief van 24 maart 2006 heeft betrokkene appellant aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade. Bij besluit van 3 juli 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant geweigerd om aansprakelijkheid te erkennen. Hierbij is, uit een oogpunt van goed werkgeverschap en coulance, een bedrag van maximaal
€ 5.000,- toegekend voor gemaakte en nog te maken noodzakelijke medische kosten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit, met impliciete toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank onder meer bepaald dat appellant aansprakelijk is voor de door betrokkene geleden schade.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep onder andere het oordeel van de rechtbank betwist dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden. Hij heeft gesteld dat er sprake was van een adequate inrichting van de ruimte waar het kopieerapparaat was geplaatst, dat die ruimte voldoende verlicht was, dat van verblinding door de zon geen sprake kan zijn geweest en dat de staat van onderhoud van die ruimte, in het bijzonder van de vloer, in orde was. Appellant acht de motivering van de rechtbank dat hij is tekortgeschoten in het geven van instructies of het treffen van maatregelen, waarvoor de rechtbank heeft verwezen naar hetgeen betrokkene in dat verband heeft aangevoerd, onvoldoende.
3.2. Betrokkene deelt het oordeel van de rechtbank. Zij heeft ook in hoger beroep haar stellingen gehandhaafd dat het kopieerapparaat op een andere, veiligere werkplek gesitueerd had moeten worden, dan wel dat goede onderhouds- en/of schoonmaak-instructies gegeven hadden moeten worden. Ook had appellant moeten waarschuwen voor de situatie. Door dit na te laten heeft appellant, volgens betrokkene, zijn zorgplicht geschonden.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad heeft in vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB 22 juni 2000, LJN AB0072 en TAR 2000, 112) als norm geformuleerd dat de ambtenaar - voor zover dit niet reeds voortvloeit uit van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften - recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
4.2. De Raad kan appellant volgen in zijn standpunt over de inrichting van de ruimte waar het kopieeraparaat stond. In het plaatsen van dat apparaat in de verkeersruimte in de nabijheid van het afruimbuffet ziet de Raad niet een schending van de door appellant te vervullen zorgplicht, noch in het algemeen, noch in dit geval. Door betrokkene is niet betwist dat de ruimte voldoende verlicht was en de Raad volgt, aan de hand van de door appellant overgelegde situatieschets, appellant in zijn opvatting dat betrokkene geen last gehad kan hebben van verblinding door de zon of van tegenlicht toen zij haaks de hoek om kwam lopen en zij de plas koffie voor het eerst voor zich had. Verder heeft appellant over de frequentie en de kwaliteit van het schoonmaken van de ruimte zodanige, niet wezenlijk betwiste gegevens verschaft, dat ook van dit aspect gezegd moet worden dat appellant zijn verplichtingen is nagekomen. Ook als in aanmerking wordt genomen dat medewerkers als betrokkene zich soms haastig of minder oplettend naar het kopieer-apparaat begeven, gaat het te ver van appellant te vergen dat de ruimte in feite voort-durend wordt geïnspecteerd en zonodig onmiddellijk wordt schoongemaakt. Waar het hier gaat om een val die in alle verkeersruimten van het gebouw had kunnen plaatsvinden en waar ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, acht de Raad ook het nalaten van het geven van waarschuwingen voor een mogelijke val niet een schending van de op appellant rustende zorgplicht.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond moet worden verklaard. De Raad zal mede omwille van de duidelijkheid de aangevallen uitspraak in haar geheel vernietigen en doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen. Hij neemt hierbij in zijn dictum de beslissing die de rechtbank heeft genomen over een zogenoemde fictieve weigering en de daarmee samenhangende beslissingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht, welke beslissingen buiten het geding in hoger beroep zijn gebleven, over.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in eerste aanleg tot een bedrag van € 80,50;
Bepaalt dat appellant het door betrokkene in eerste aanleg betaalde griffierecht van
€ 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Lammerse.
HD