Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering Wajong-uitkering. Bevoegdheid om gehele arbeidsongeschiktheid die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd tijdelijk of blijvend buiten aanmerking te laten. Omdat vast staat dat appellant, toen hij in Nederland terugkeerde, ouder was dan 17 jaar en niet gedurende zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar werd ingezetene was, staat artikel 10, derde lid, van de Wajong er niet aan in de weg dat het Uwv in zijn geval van die bevoegdheid gebruik maakt. Geen onderzoek gedaan naar bijzondere omstandigheden. Een gericht onderzoek naar de vraag of de moeder van appellant vóór het bereiken van de leetijd van 17 de verjaardag naar Nederland heeft willen, maar redelijkerwijs (nog) niet kunnen terugkeren,had niet achterwege mogen blijven. Besluit onzorgvuldig voorbereid.

Uitspraak



08/3153 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2008, 07/1357 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 27 november 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant stelde mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep in.

Het Uwv voerde verweer.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 16 oktober 2009. Appellant verscheen in persoon samen met mr. Blom. Namens het Uwv verscheen drs. P.F.G. Hermans.

II. OVERWEGINGEN

1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) op 18 april 2007 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij handhaaft het Uwv zijn besluit van

22 januari 2007 tot weigering van een Wajong-uitkering aan appellant.

2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 18 april 2007, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Naar het oordeel van de rechtbank liet het Uwv in het besluit van 18 april 2007 na af te wegen of de omstandigheden van appellant aanleiding waren om af te wijken van zijn beleid, maar motiveerde de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting alsnog afdoende de afwezigheid van omstandigheden die noodzaken om af te zien van het gebruikmaken van de weigeringsbevoegdheid van artikel 10, eerste lid en onder a, van de Wajong .

3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die vaststelde en hij voegt daaraan het volgende toe.

3.2. Appellant lijdt aan het syndroom van Down en is vanaf zijn geboorte gehandicapt. Hij is in Nederland geboren en in 1997 met zijn ouders naar Costa Rica verhuisd. De ouders zijn in 2006 gescheiden en de moeder van appellant is begin 2007 met appellant en haar twee andere kinderen in Nederland teruggekeerd. Op [datum] 2006 was appellant 17 jaar geworden.

3.3. In hoger beroep keert appellant zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 18 april 2007. Hij stelt dat het Uwv nog steeds niet voldoende heeft beargumenteerd waarom in zijn bijzondere omstandigheden geen aanleiding wordt gevonden om af te wijken van het beleid.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid en onder a, van de Wajong is het Uwv bevoegd om gehele arbeidsongeschiktheid die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd tijdelijk of blijvend buiten aanmerking te laten. Omdat vast staat dat appellant, toen hij op 23 februari 2007 in Nederland terugkeerde, ouder was dan 17 jaar en niet gedurende zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar werd ingezetene was, staat artikel 10, derde lid, van de Wajong er niet aan in de weg dat het Uwv in zijn geval van die bevoegdheid gebruik maakt.

4.2. Voor de gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 10, eerste lid, van de Wajong heeft het Uwv een beleid gevormd dat is vastgelegd in de Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid van 1 juni 2004, Stcrt. 2004, 115 (hierna: de Beleidsregels). In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van de jonggehandicapte die niet gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest, blijvend buiten beschouwing wordt gelaten. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder c, in samenhang met artikel 3, vijfde lid, van de Beleidsregels wordt de arbeidsongeschiktheid van de jonggehandicapte tijdelijk, namelijk voor de duur van zes jaar te rekenen vanaf zijn vestiging in Nederland, buiten beschouwing gelaten als hij voordat hij 17 jaar wordt naar Nederland is teruggekeerd nadat hij tijdelijk buiten Nederland heeft gewoond om de woonplaats van zijn ouders of verzorgers te volgen, die genoodzaakt waren buiten Nederland te gaan wonen, en tijdens zijn verblijf buiten Nederland een band met Nederland heeft behouden. Ook aan dit beleid kan appellant gelet op zijn leeftijd bij terugkeer naar Nederland geen aanspraken ontlenen.

4.3. Appellant heeft betoogd dat in verband met zijn bijzondere situatie het Uwv van zijn beleid had moeten afwijken en van gebruikmaking van de weigeringsbevoegdheid had moeten afzien. De Raad verstaat dit als een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een bestuursorgaan handelt overeenkomstig zijn beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

4.4. De Raad stelt met de rechtbank vast dat het Uwv in het besluit van 18 april 2007 – ondanks het beroep van appellant in bezwaar op “een hardheidsclausule” – geen overweging heeft gewijd aan de zogenoemde inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb . De Raad stelt verder vast dat de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting van de rechtbank, zoals blijkt uit zijn aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie, in zijn nadien gemaakte afweging een aantal bijzondere omstandigheden van appellant heeft betrokken maar niet alle.

4.5. Het Uwv meent dat de omstandigheden die tot het afzien van de weigeringsbevoegdheid zouden moeten leiden gelden voor de overgrote meerderheid van de potentiële jonggehandicapten die op hun 17de jaar of later in Nederland zijn gaan wonen. Daarbij heeft het Uwv het oog op de (waarschijnlijk) volledige arbeidsongeschiktheid van appellant, op het feit dat hij als minderjarige bij het gezin is gebleven, dat hij bij weigering van een Wajong-uitkering een beroep moet doen op de bijstand en dat hij gedurende zijn verblijf in Costa Rica de Nederlandse maatschappij geen geld heeft gekost.

4.6. Appellant heeft erop gewezen dat hij zich onderscheidt van de door het Uwv aangeduide overgrote meerderheid van de potentiële jonggehandicapten, omdat hij in Nederland is geboren en hier een aantal jaren heeft gewoond voordat hij met het gezin uit Nederland vertrok. De Raad acht onjuist het standpunt van het Uwv dat het feit dat appellant in Nederland is geboren niet een bijzondere omstandigheid kan zijn. Afwijking van het in artikel 3 van de Beleidsregels neergelegde beleid in die zin dat in het geval van appellant zijn arbeidsongeschiktheid voor de duur van zes jaar te rekenen vanaf zijn terugkeer in Nederland buiten beschouwing wordt gelaten zonder hem tegen te werpen dat hij na zijn 17de verjaardag opnieuw ingezetene is geworden, leidt er – anders dan het Uwv meent – naar het oordeel van de Raad niet toe dat getornd zou worden aan de definitie van ingezetenschap.

4.7. De moeder van appellant verklaarde desgevraagd ter zitting van de Raad dat zij na de breuk met haar partner niet direct naar Nederland is teruggekeerd omdat het in het belang was van haar twee andere kinderen dat zij het schooljaar afmaakten, dat in Costa Rica loopt tot en met december. Zij verklaarde verder dat het gezin gedurende het verblijf in Costa Rica de normale contacten is blijven onderhouden met de familie in Nederland en geruime tijd in Nederland voor ziektekosten verzekerd is gebleven.

4.8. De Raad stelt vast dat het Uwv deze – en mogelijk andere van belang zijnde – omstandigheden niet in samenhang bij zijn afweging heeft kunnen betrekken, omdat geen onderzoek naar de bijzondere omstandigheden van appellant heeft plaatsgevonden nadat hij verzocht af te wijken van de in de Beleidsregels besloten eis dat terugkeer in Nederland plaatsvindt voor het bereiken van de 17-jarige leeftijd. Het komt de Raad voor dat met name een gericht onderzoek naar de vraag of de moeder van appellant vóór [datum] 2006 naar Nederland heeft willen, maar redelijkerwijs (nog) niet kunnen terugkeren, niet achterwege had mogen blijven.

4.9. Anders dan de rechtbank met haar verwijzing naar artikel 10, derde lid, van de Wajong lijkt te veronderstellen is niet van belang dat appellant juist in (meer dan) zes jaren voorafgaande aan zijn 17de verjaardag buiten Nederland woonde. Als hij op [datum] 2006 in Nederland was teruggekeerd, zou het Uwv ingevolge zijn beleid de arbeidsongeschiktheid van appellant tijdelijk buiten aanmerking hebben gelaten.

5.1. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het besluit van 18 april 2007 niet zorgvuldig is voorbereid en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Uit hetgeen is overwogen in 4.6 tot en met 4.8 volgt dat de Raad niet het oordeel van de rechtbank deelt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven. De Raad zal de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigen.

5.2. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. In dit verband overweegt de Raad overigens nog dat op grond van hetgeen tot nu toe door appellant omtrent de specifieke aspecten van zijn geval is aangevoerd niet op voorhand de conclusie is gewettigd dat het Uwv daarin aanleiding zou moeten zien om van de in artikel 10, eerste lid, van de Wajong toegekende bevoegdheid geen gebruik te maken.

6. De Raad ziet reden voor veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand stelt de Raad op een bedrag van € 644,-.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten van het besluit van 18 april 2007;

Bepaalt dat het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te voldoen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.

(get.) R.C. Stam.

(get.) A.E. van Rooij.

CVG


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature