Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening WAO-uitkering (15-25%). Procesorde. Appellant is terecht beoordeeld aan de hand van het per 1 oktober 2004 in werking getreden aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Verwijzing naar uitspraak 22-04-2009, LJN BH0312.

Uitspraak



08/4660 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 juni 2008, 06/660 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 29 mei 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 27 januari 2009 heeft mr. Dieters nadere informatie verstrekt en de gronden van het hoger beroep nader uiteengezet.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2009. Voor appellant is verschenen mr. Dieters, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.G. Metus.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in april 2001 wegens knie- en schouderklachten alsmede klachten van depressieve aard uitgevallen voor zijn in een omvang van 40,49 uur per week verrichte werkzaamheden als schoonmaker. Met ingang van 7 maart 2002 is hem in verband hiermee een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 september 2005 die uitkering met ingang van 14 november 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is afgenomen naar minder dan 15%.

2. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van

27 maart 2006. Nadat appellant tegen laatstgenoemd besluit beroep had ingesteld, heeft het Uwv dat besluit bij nader besluit van 7 januari 2008 - hierna: het bestreden besluit - aldus gewijzigd, dat de uitkering van appellant met ingang van 14 november 2005 niet wordt ingetrokken maar wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van

15 tot 25%.

3.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:18 en artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het bestreden besluit. Het beroep tegen het besluit van 27 maart 2006 is wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard.

3.2. Daartoe heeft de rechtbank in de eerste plaats, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, overwogen dat het aan het medisch onderzoek in de primaire fase klevende gebrek dat het is verricht door een arts, niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, met het onderzoek zoals dat in de bezwaarfase is verricht door een geregistreerde bezwaarverzekeringsarts, is hersteld.

3.3. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde medische beperkingen, zoals deze zijn weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst.

3.4. Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies samensteller van producten, productiemedewerker metaal en elektro-industrie en textielproductenmaker. Het is aan de rechtbank niet kunnen blijken dat in die functies, met name ook niet in de functie van samensteller metaal op het aspect van het moeten kunnen plaatsen van kleine componenten, sprake is van een overschrijding van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat appellant onvoldoende Nederlands spreekt om de functies te vervullen.

4.1. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het bestreden besluit.

4.2. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting overweegt de Raad in de eerste plaats dat appellant ter zitting zijn grief heeft laten vallen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat met het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek het aan de primaire medische beoordeling klevende gebrek, dat het is verricht door een niet geregistreerd verzekeringsarts, is geheeld.

5.1. Appellant heeft in hoger beroep bezwaren van principiële aard naar voren gebracht. Deze komen erop neer dat appellant meent dat hij gelet op zijn leeftijd - hij is geboren op [datum] 1957 - ten onrechte is beoordeeld aan de hand van het per 1 oktober 2004 in werking getreden aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

5.2. Appellant heeft het oog op de omstandigheid dat inmiddels bij besluit van

29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de wijziging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Besluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2007,324), de leeftijdsgrens van arbeidsongeschikten die niet bij de eenmalige herbeoordelingsoperatie volgens het aangepaste Schattingsbesluit worden betrokken, maar voor wie het Schattingsbesluit blijft gelden zoals dat voorafgaande aan 1 oktober 2004 luidde, is verlegd van 1 juli 1954 naar 1 juli 1959, zulks per 22 februari 2007. De uitkering van appellant is inmiddels bij besluit van 7 december 2007, in bezwaar in stand gebleven bij besluit van 13 juni 2008, met toepassing van het Schattingsbesluit zoals dat voorafgaande aan 1 oktober 2004 luidde, weer vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 22 februari 2007.

5.3. Appellant acht het onjuist dat, waar de wetgever het aangewezen heeft geacht om de leeftijdscategorie waartoe hij behoort, ook wel aangeduid als de groep van 45 tot 50 jarigen, alsnog onder de werking van het oude tot 1 oktober 2004 geldende Schattingsbesluit te laten vallen, hij niettemin per 14 november 2005 is beoordeeld aan de hand van het aangepaste Schattingbesluit zoals dat vanaf 1 oktober 2004 is komen te luiden, met als gevolg een verlaging van zijn uitkering naar de klasse 15 tot 25% gedurende het tijdvak van 14 november 2005 tot 22 februari 2007. Voor vele andere tot dezelfde leeftijdsgroep behorende uitkeringsgerechtigden, geldt dat zij niet met een dergelijke verlaging - of zelfs intrekking - van hun uitkering met toepassing van het aangepaste Schattingsbesluit zijn geconfronteerd.

5.4. Appellant acht dit in strijd met internationaalrechtelijke bepalingen, zoals artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het EVRM .

6.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat hij het Uwv niet kan volgen in het bij verweerschrift naar voren gebrachte en ter zitting herhaalde standpunt dat evenvermelde principiële bezwaren in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. Bedoelde bezwaren vallen op zich binnen de omvang van het onderhavige geding en zijn in beginsel ook relevant te achten voor de houdbaarheid in rechte van het bestreden besluit.

6.2. Voor zover wordt bedoeld dat het aanvoeren van bedoelde bezwaren in dit stadium van de procedure in strijd zou komen met de beginselen van een goede procesorde, kan de Raad het Uwv daarin evenmin volgen. Reeds bij aanvullend beroepschrift van 11 september 2008 zijn deze grieven, zij het in nog niet uitgewerkte vorm, naar voren gebracht. Daarnaast geldt dat de met die grieven aangesneden problematiek alleszins bekend mag worden verondersteld bij het Uwv, nu in tal van vergelijkbare zaken soortgelijke grieven naar voren zijn gebracht. De Raad verwerpt derhalve de door de gemachtigde van het Uwv ter zitting naar voren gebrachte stelling dat hij als gevolg van de door appellant gevolgde procesvoering onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om een inhoudelijk verweer voor te bereiden op de namens appellant aangevoerde, eerst bij brief van 27 januari 2009 nader uitgewerkte, bezwaren.

6.3. Appellants bezwaren treffen evenwel geen doel. De Raad volstaat in dit verband kortheidshalve met een verwijzing naar zijn uitspraak van 22 april 2009, gepubliceerd onder LJN BH0312 waarin van de zijde van de in het daar berechte geval betrokken uitkeringsgerechtigde vergelijkbare grieven naar voren waren gebracht. Uit die uitspraak - in het bijzonder uit de overwegingen onder 3.5.1 en 3.5.2 - blijkt dat en waarom die grieven niet slagen.

6.4. Namens appellant is ten slotte nog naar voren gebracht dat de functie van samensteller producten ten onrechte als voor appellant passend is aangemerkt. De hiervoor aangedragen motivering, namelijk dat bij de nadere schatting per 22 februari 2007 die functie als medisch ongeschikt is aangemerkt, kan niet als een toereikende reden worden aangemerkt om die functie ook in het kader van de onderhavige schatting niet als passende arbeidsmogelijkheid te aanvaarden, reeds omdat eerstgenoemde schatting geruime tijd na de in deze procedure ter beoordeling voorliggende datum 14 november 2005 is gelegen. De op de schatting per

22 februari 2007 betrekking hebbende stukken maken geen deel uit van de gedingstukken, terwijl appellant ook niet duidelijk heeft kunnen maken om welke reden die functie ongeschikt zou zijn.

6.5. Daarnaast geldt dat de Raad in de beschikbare dossiergegevens geen

aanknopingspunten heeft aangetroffen die steun verlenen aan de opvatting dat de functie samensteller producten, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten en gegeven de voor appellant per 14 november 2005 in aanmerking genomen beperkingen, voor hem te belastend zou zijn.

6.6. De Raad concludeert dat de namens appellant in hoger beroep naar voren gebrachte grieven geen doel treffen. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.

7. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R. Kruisdijk en F.P. Dresselhuis-Doeleman als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) T.J. van der Torn.

MH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature