Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Geen recht meer op ziekengeld. "Zijn arbeid". Laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het kader van WAO-schatting voorgehouden functies. Passendheid van geselecteerde functies als zodanig, staat niet meer ter discussie. Actualisatie evenmin aan de orde. Voldoende medische grondslag.

Uitspraak



07/508 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 december 2006, 06/3822 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 12 november 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.S. Douma, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 3 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Douma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker in de tuinbouw. Op 5 november 2002 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens linkerschouderklachten. In het kader van een beoordeling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zijn beperkingen aangenomen met betrekking tot werken boven schouderhoogte, zwaar tillen en dragen. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 september 2003. Bij besluit van 26 november 2003 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant met ingang van 4 november 2003 een uitkering toe te kennen op grond van de WAO. Aan dit besluit lag het standpunt ten grondslag dat appellant met voor hem passend te achten functies uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem een dusdanig inkomen kon verdienen dat geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde.

1.2. Per 3 juni 2004, op welk moment appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich ziek gemeld wegens linkerschouderklachten en hoofd- en nekpijn. Op 3 januari 2006 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft bij appellant beperkingen in verband met de linkerschouderklachten geconstateerd. De verzekeringsarts heeft, na overleg met een arbeidsdeskundige, geconcludeerd dat appellant, ook met inachtneming van die beperkingen, geschikt was voor de hem in het kader van de WAO voorgehouden functie van printmonteur (sbc-code 111180 - productiemedewerker industrie). Bij besluit van 4 januari 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 6 januari 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

1.4. In de bezwaarfase is appellant op 14 maart 2006 onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die op dezelfde datum een rapport heeft uitgebracht. De conclusie van dit rapport luidt dat appellant door de primaire verzekeringsarts terecht geschikt is geacht voor de functie van printmonteur. Bij besluit van 21 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2006 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat het verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat uit de voorhanden zijnde medische informatie niet valt af te leiden dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat appellant op 6 januari 2006 in staat moest worden geacht zijn arbeid te verrichten.

3.1. In hoger beroep heeft appellant onder meer aangevoerd dat na de WAO-beoordeling in 2003 de schouderklachten zijn verergerd en dat het Uwv uit had moeten gaan van toegenomen medische beperkingen. Hierbij heeft appellant een verklaring overgelegd van zijn huisarts van 25 januari 2007. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat als bijkomende beperking geldt dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is. Daarnaast heeft appellant het standpunt ingenomen dat bij de onderhavige ZW-beoordeling gebruik is gemaakt van verouderde functiegegevens, die ten onrechte niet zijn geactualiseerd.

3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat appellant terecht per 6 januari 2006 geschikt is geacht voor zijn arbeid. Hierbij is mede verwezen naar een ingebracht rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 14 mei 2007. Volgens het Uwv is voldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van appellant en bevat de ingebrachte verklaring van de huisarts van 25 januari 2007 geen nieuwe medische informatie.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Deze concretisering in het kader van de WAO betekent dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht. Gelet hierop dient onder "zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. Dit brengt mee dat de verzekerde in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW ongeschikt is voor "zijn arbeid", als hij voor al deze functies ongeschikt is. In het onderhavige geval moet als “zijn arbeid” worden aangemerkt de functies die aan appellant in het kader van de WAO per 4 november 2003 zijn voorgehouden. Hierbij geldt dat het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat appellant geschikt was voor één van deze functies, te weten de functie van printmonteur.

4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant in dit verband naar voren heeft gebracht overweegt de Raad voorts dat, naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraken van 12 juli 2006, LJN AY3860 en 10 juni 2008, LJN BD4918), in een geding als het onderhavige de passendheid van de in het kader van de WAO geselecteerde functies als zodanig, waaronder de geschiktheid van de functies wat betreft de vereiste beheersing van de Nederlandse taal, niet meer ter discussie kan staan. Voorts is actualisatie van de functiegegevens van de desbetreffende functies in het kader van de ZW niet aan de orde.

4.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het hiervoor genoemde rapport van 14 maart 2006 onder meer vermeld dat na de WAO-beoordeling in 2003 op 21 december 2004 een operatie van de linkerschouder heeft plaatsgevonden en dat appellant na die operatie last is blijven houden van pijnklachten en een bewegingsbeperking van de linkerschouder. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat na de WAO-beoordeling hoofdpijnklachten zijn ontstaan, in verband waarmee appellant af en toe paracematol gebruikt. Volgens de bezwaarverzekeringsarts leverden deze hoofdpijnklachten geen reden op voor het aannemen van extra beperkingen en was appellant op 6 januari 2006 nog steeds belastbaar met schoudersparende arbeid. In eerste aanleg heeft het Uwv een rapport ingebracht van de bezwaarverzekeringsarts van 23 november 2006. Hierin is, onder verwijzing naar informatie van de huisarts en de behandelend orthopedisch chirurg, nader uiteengezet dat de in het kader van de WAO opgestelde FML van 19 september 2003 ook na de operatie op 21 december 2004 een juiste weergave is blijven vormen van de belastbaarheid van appellant. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is appellant per 6 januari 2006 terecht geschikt is geacht voor de functie van printmonteur. Dit standpunt is nader onderbouwd in het hiervoor vermelde rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 14 mei 2007. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en de door deze getrokken conclusies voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad is aan appellant met ingang van 6 januari 2006 terecht geen ziekengeld meer verleend.

4.4. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) E.M. de Bree.

TM


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature