Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening en terugvordering bijstand. Valse identiteit. Appellante verbleef ten tijde in geding niet rechtmatig in Nederland. Niet kan worden aangenomen dat appellante behoorde tot de kring van rechthebbenden. Schending van de inlichtingenverplichting heeft derhalve tot gevolg gehad dat ten onrechte bijstand is verleend. Verbetering gronden.

Uitspraak



07/1599 WWB

08/2348 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 februari 2007, 05/1510 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: College)

Datum uitspraak: 28 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het College heeft een nader besluit aan de Raad gezonden, waarop van de zijde van appellante een schriftelijke reactie is gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Voor appellante is verschenen mr. Gelok. Het College heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante, geboren op 1 juli 1946 in Irak, heeft op 3 juni 1997 bijstand aangevraagd in de gemeente Enschede. Daarbij is gebruik gemaakt van een identiteitsdocument voorzien van haar foto, maar gesteld op naam van een ander, namelijk [A.], geboren op 11 februari 1926 in Irak.

1.2. Bij besluit van 7 juli 1997 heeft het College ten name van [A.] met ingang van 3 juni 1997 bijstand toegekend. De bijstand is beëindigd per 26 augustus 1999 wegens vertrek van appellante naar de gemeente Zoetermeer, in welke gemeente appellante vervolgens - met een onderbreking wegens verblijf elders - wederom op naam van [A.] bijstand heeft ontvangen.

1.3. Op basis van onderzoek door de sociale recherche van de gemeente Zoetermeer, waarbij is betrokken het uitkeringsdossier van appellante in de gemeente Enschede, is geconcludeerd dat appellante door zich voor een ander uit te geven, uitkeringsfraude heeft gepleegd. Het onderzoek heeft geleid tot, voor zover in dit geding van belang, een besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer tot terugvordering van de aan appellante verleende bijstand tot een bedrag van ruim € 45.000,--. Het desbetreffende besluit is onherroepelijk. De onderzoeksgegevens zijn in handen gesteld van de sociale recherche van de gemeente Enschede. Vanwege die recherche is vervolgens een proces-verbaal van aangifte van bijstandsfraude gepleegd door appellante jegens de gemeente Enschede opgemaakt.

1.4. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het College bij besluit van 15 juni 2004 de bijstand van appellante over de periode van 3 juni 1997 tot en met 25 augustus 1999 herzien (lees: ingetrokken). Daarbij is overwogen dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door een valse identiteit aan te nemen waardoor zij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Bij dit besluit heeft het College voorts de aan appellante over de hiervoor genoemde periode verleende bijstand tot een bedrag van € 19.953,12 van haar teruggevorderd.

1.5. Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft het College het tegen het besluit van 15 juni 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering van de intrekking in die zin dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante met zich brengt dat haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

1.6. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat aan appellante met ingang van 2 april 2003 het Nederlanderschap is toegekend. Dat is haar nadien weer ontnomen, zo is ter zitting van de Raad gebleken. Bij die gelegenheid is tevens gebleken dat appellante thans verblijft bij familie in Zweden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het College op goede gronden is overgegaan tot intrekking van de bijstand en dat het College ook bevoegd was tot terugvordering, maar dat het zich een nader oordeel dient te vormen - aan de hand van de daarvoor vastgestelde beleidsregels - over de vraag in hoeverre van deze bevoegdheid gebruik dient te worden gemaakt.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij is geoordeeld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het College op goede gronden tot intrekking van de bijstand is overgegaan.

4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 15 april 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij zijn de intrekking en de terugvordering van de bijstand wederom gehandhaafd. Appellante heeft tegen dat besluit met name ingebracht dat het College ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat zich geen dringende redenen of doelmatigheidsredenen voordoen om van terugvordering af te zien.

5. De Raad komt met betrekking tot de aangevallen uitspraak tot de volgende beoordeling.

5.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College terecht tot de conclusie is gekomen dat appellante de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad verenigt zich tevens met de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Hetgeen appellante daaromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Zo heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij in het geheel niet wist dat voor haar een uitkering was aangevraagd, om welke redenen zij bij de gemeentelijke sociale dienst is geweest en waarom zij daar een handtekening onder formulieren moest plaatsen. Zij had zich hierover bovendien kunnen laten informeren. Voor zover appellante aanvoert dat haar schoonzoon alles voor haar heeft geregeld en zij in feite door hem is misbruikt, overweegt de Raad dat - zo blijkt uit de gedingstukken - appellante ook nadat zij samen met haar dochter de banden met haar schoonzoon had verbroken, nog enige tijd is doorgegaan met het gebruiken van de valse identiteit. Daarbij wijst de Raad op haar (nieuwe) aanvraag om bijstand van 30 december 2002 in de gemeente Zoetermeer.

5.2. De rechtbank heeft het College gevolgd in zijn standpunt dat door de schending van de inlichtingenverplichting het recht van appellante op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Raad dat indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dat nihil, het bestuursorgaan daartoe dient over te gaan en dat er dan geen plaats is voor het oordeel dat de bijstand moet worden ingetrokken op de grond dat het recht niet kan worden vastgesteld. Deze situatie doet zich hier voor, waartoe de Raad het volgende overweegt.

5.3. Niet in geschil is dat appellante op basis van haar werkelijke identiteit nimmer over een verblijfstitel heeft beschikt. De aan haar, ten name van [A.], toegekende verblijfsvergunning berustte op onjuiste gegevens over haar identiteit. Appellante heeft wel het Nederlanderschap ontvangen, maar dat is geschied op een datum gelegen na de in geding zijnde periode. De Raad volgt de rechtbank dan ook in haar oordeel dat appellante zelf ten tijde in geding niet rechtmatig verblijf hield in Nederland. Een en ander brengt mee dat niet kan worden aangenomen dat appellante behoorde tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Abw of het ter uitvoering van artikel 7, derde lid, van dat artikel genomen Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg en WIK. Appellante had derhalve over de in geding zijnde periode geen recht op bijstand.

5.4. De in onderdeel 5.2 vastgestelde schending van de inlichtingenverplichting heeft derhalve tot gevolg gehad dat aan appellante over de hier aan de orde zijnde periode ten onrechte bijstand is verleend. Het College was op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) bevoegd tot intrekking van de bijstand over die periode. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op zichzelf bezien wel terecht tot de conclusie is gekomen dat de intrekking stand kan houden, maar dat daarbij niet is onderkend dat het besluit van 26 oktober 2005 in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De Raad stelt vervolgens vast dat het hoger beroep gelet op overwegingen onder 5.1 tot en met 5.4 niet slaagt en dat de rechtbank het besluit van 26 oktober 2005 (ook) voor zover het de intrekking betreft al heeft vernietigd. Nu verder vaststaat dat de vernietiging door de rechtbank van het in dat besluit tevens vervatte terugvorderingsbesluit niet in geschil is, zal de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, met verbetering van de gronden bevestigen.

6. Met betrekking tot het besluit van 15 april 2008 overweegt de Raad het volgende.

6.1. De Raad merkt dit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen

besluit aan als een besluit dat met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling moet worden betrokken.

6.2. Bij dit besluit heeft het College in de eerste plaats de intrekking van de bijstand gehandhaafd, naar moet worden aangenomen wederom op de grond dat het recht van appellante op bijstand niet kan worden vastgesteld. Uit de overwegingen onder 5.2 en 5.5 vloeit voort dat die grondslag niet juist is. De Raad zal het beroep voor zover dat geacht kan worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 april 2008 gegrond verklaren en dit besluit wat betreft de intrekking vernietigen wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Uit het voorgaande volgt evenwel tevens dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit van 15 april 2008 in stand kunnen worden gelaten.

6.3. Nu aan appellante ten onrechte bijstand is verleend als gevolg van schending van haar inlichtingenverplichting, was het College bevoegd de over periode van 3 juni 1997 tot en met 25 augustus 1999 gemaakte kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB van appellante terug te vorderen.

6.4. Ten tijde van het nemen van het besluit van 15 april 2008 hanteerde het College de op 13 februari 2008 vastgestelde Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2008 (hierna: beleidsregels). In artikel 1, aanhef en onder b, van de beleidsregels is bepaald dat het College gebruik maakt van de wettelijke bevoegdheden tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand als bedoeld in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB . Op grond van artikel 2, eerste lid, van de beleidsregels kan het College op grond van dringende redenen of om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. Hiermee is het College naar het oordeel van de Raad gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.

6.5. Anders dan appellante ziet de Raad evenals het College in het enkele feit dat van de kant van de gemeente Zoetermeer al (onherroepelijk) een bedrag van ruim € 45.000,-- is teruggevorderd, geen reden om op grond van doelmatigheidsredenen geheel of ten dele af te zien van terugvordering. Ook in het verblijf van appellante in het buitenland hoeft het College geen aanleiding te zien om van terugvordering af te zien. Een en ander ziet meer op de in dit geding niet aan de orde zijnde vraag of eventueel van invordering moet worden afgezien.

6.6. De Raad kan het College voorts volgen in zijn standpunt dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hetgeen appellante daaromtrent heeft aangevoerd ziet veeleer op het ontstaan van de intrekking en de terugvordering. De Raad is niet gebleken dat de terugvordering thans onaanvaardbare gevolgen, bijvoorbeeld in financieel of sociaal opzicht, voor appellante heeft. Hierbij tekent de Raad aan dat, anders dan uit de brief van de advocaat van appellante van 25 september 2008 wellicht zou kunnen worden begrepen, kwijtschelding in dit geding niet aan de orde is, en derhalve ook niet de toepasselijkheid van artikel 2, tweede lid, van de beleidsregels.

7. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,-- wegens verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2008 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het de intrekking betreft;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 15 april 2008 in stand blijven;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Enschede aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de gemeente Enschede het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) N.L.E.M. Bynoe.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature