Uitspraak
07/2482 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 maart 2007, 06/274 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB)
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alphen. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank en door drs. G.A.C.G. Durlinger, medisch adviseur van de SVB.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij aanvraag van 4 februari 2003 heeft appellant verzocht om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (hierna: TOG 2000) voor zijn zoon [J.] (geboren [in] 1994). Bij [J.] is sprake van het Syndroom van Asperger.
1.2. De SVB heeft deze aanvraag - met ingang van het eerste kwartaal van 2002 - bij besluit van 18 juli 2003 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 5 december 2003 heeft de SVB het bezwaar van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - bij uitspraak van 13 mei 2005, reg.nr. 04/52, het beroep van appellant tegen het besluit van 5 december 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.5. Bij besluit van 27 januari 2006 heeft de SVB het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juli 2003 wederom ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat, gelet op de zorgscore van 4 tot 5 punten niet kan worden gesteld dat [J.], in vergelijking met een niet-gehandicapt kind van dezelfde leeftijd, aanzienlijk meer afhankelijk is van verzorging en oppassing. Tevens is overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat [J.] in de periode vanaf 2002 tot en met 2005 een periode heeft gehad dat hij de ondergrens van 8 punten voor de toekenning van de tegemoetkoming heeft overschreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 27 januari 2006 ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 2 van de TOG 2000 is bepaald dat als kind wordt aangemerkt een persoon tussen de 3 en 18 jaar, die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
4.1.2. In artikel 3 van de TOG 2000 is - kort gezegd - bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling.
4.1.3. In artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 is bepaald dat de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het kind hier te lande op de peildag behoort, over dat kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.1.4. Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing en verzorging als bedoeld in artikel 3, onder a, van de TOG 2000 wordt door de SVB, overeenkomstig daartoe opgestelde beleidsregels, gepubliceerd in Stcrt. 2005, 109, vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de onmogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
4.1.5. De medisch adviseur van SVB hanteert bij die beoordeling een tussen SVB en Argonaut tot stand gekomen interne uitvoeringsrichtlijn (hierna: Richtlijn) voor deskundigen. Deze Richtlijn zoekt aansluiting bij de toelichting van de TOG 2000 en de door de SVB opgestelde beleidsregels. In de Richtlijn wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema’s, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, 0, 1 of 2 punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteert SVB een minimale score van 10 punten voor een kind van zeven jaar, 9 punten voor kinderen van acht en negen jaar, 8 punten voor kinderen van tien en elf jaar en 6 punten voor kinderen van twaalf jaar en ouder.
4.2.1. De Raad is van oordeel dat niet gebleken is dat de Richtlijn als zodanig in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. De Richtlijn kan in beginsel dan ook als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 worden genomen.
4.2.2. Voorts is de Raad, anders dan de SVB, van oordeel dat de beoordeling van de feitelijke situatie van een betrokken kind in het licht van de maatstaven neergelegd in de Richtlijn niet in alle gevallen een specifiek medische beoordeling inhoudt. De Raad ziet geen belemmering om, naar aanleiding van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, daaronder begrepen, voor zover van toepassing, de daarin besloten liggende medische beoordelingen, in het onderhavige geval de feitelijke situatie te toetsen aan de in de Richtlijn neergelegde maatstaven.
4.3.1. Voor wat betreft de categorie verzorging, overweegt de Raad dat namens de SVB ter zitting is erkend dat zowel voor lichaamshygiëne als voor eten en drinken elk 1 punt dient te worden toegekend. Hetgeen namens appellant is aangevoerd, kan naar het oordeel van de Raad, in het licht van de in de Richtlijn neergelegde maatstaven, niet leiden tot toekenning van 2 punten voor lichaamshygiëne of eten en drinken, dan wel tot toekenning van een score voor zindelijkheid, mobiliteit of medische verzorging.
4.3.2. Voor de categorie verzorging moet dan ook worden vastgesteld dat in totaal 2 punten moeten worden toegekend.
4.4. Voor wat betreft de categorie oppassing overweegt de Raad het volgende.
4.4.1. Voor gedrag heeft de SVB in het besluit van 27 januari 2006 - in tegenstelling tot de eerder toegekende 2 punten - 1 punt toegekend. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat er voor [J.] voortdurend toezicht moet zijn in verband met door de gehele dag heen voorkomende of dreigende gedragsproblemen en escalaties. Gelet op de in de Richtlijn vermelde maatstaven dienen in dat geval 2 punten te worden toegekend. De SVB heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, niet overtuigend kunnen motiveren waarom de score van 2 punten onjuist zou zijn.
4.4.2. Voor communicatie heeft de SVB in het besluit van 27 januari 2006 geen punten toegekend. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat [J.] veelal inadequaat reageert op hetgeen hem door anderen wordt medegedeeld, aangezien hij iedere zin letterlijk neemt en omdat hij hetgeen (hem) gezegd wordt regelmatig anders interpreteert dan daarmee bedoeld is. Hiermee voldoet [J.] naar het oordeel van de Raad aan het in de Richtlijn genoemde criterium voor de toekenning van 1 punt: “spreekt wel, hoewel de taal regelmatig niet functioneel is als gevolg van (…) inadequate reactie (…)”. De Raad is van oordeel dat het standpunt van de SVB dat het begrip communicatie, bedoeld in de toelichting van de TOG 2000, beperkt moet worden uitgelegd in die zin dat het uitsluitend betrekking heeft op de vraag of het kind zijn gedachten en gevoelens adequaat kan uitdrukken, geen steun vindt in de tekst van en de toelichting bij de TOG 2000 en evenmin in de door de SVB gepubliceerde beleidsregels. Dit betekent dat het begrip communicatie, zoals bedoeld in de toelichting van de TOG 2000 en de beleidsregels van de SVB naar het oordeel van de Raad, nu aanknopingspunten voor een andere uitleg ontbreken, tevens die vormen van communicatie omvat die betrekking hebben op het door het kind kunnen verstaan, onderscheidenlijk adequaat kunnen begrijpen van boodschappen van derden. Onder die omstandigheden dient bij de toetsing conform het beoordelingskader, zoals opgenomen in de Richtlijn, tevens betekenis toe te komen aan het feit dat [J.] de aanwijzingen van zijn ouders niet altijd adequaat kan begrijpen zoals deze bedoeld zijn. Dit brengt de Raad ertoe, dat overeenkomstig de Richtlijn, 1 punt voor communicatie moet worden toegekend.
4.4.3. In het besluit van 27 januari 2006 heeft de SVB telkens 1 punt toegekend voor alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis en bezighouden/handreikingen. Hetgeen namens appellant is aangevoerd, kan naar het oordeel van de Raad in het licht van de in de Richtlijn neergelegde maatstaven, niet leiden tot toekenning van een hogere score op (een van) deze subcategorieën.
4.4.4. Voor de categorie oppassing moet dan ook worden vastgesteld dat in totaal 6 punten hadden moeten worden toegekend.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.3.1 tot en met 4.4.4 is overwogen, moet worden vastgesteld dat, gelet op de onder punt 4.1.5 genoemde minimale scores die door de SVB worden gehanteerd, [J.] met ingang van zijn tiende verjaardag - [datum] 2004 - voldoet aan de benodigde score om te kunnen spreken van het aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, te weten een score van 8 punten.
4.6. Uit hetgeen onder punt 4.2.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. Met vernietiging van de aangevallen uitspraak dient het beroep gegrond te worden verklaard en het besluit van 27 januari 2006 te worden vernietigd. De SVB zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding om de SVB te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 januari 2006;
Bepaalt dat de SVB een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de SVB tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot in totaal
€ 1.288,--;
Bepaalt dat de SVB aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Sharma.
IJ