Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Buiten behandeling stellen van bijstandsaanvraag. Terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering.

Uitspraak



06/5753 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 augustus 2006, 06/106 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk (hierna: College)

Datum uitspraak: 20 november 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2007. Appellante noch haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.A.M. van Broekhoven, werkzaam bij de gemeente Moerdijk.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellante heeft op 10 mei 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College op verzoek van appellante aan haar een voorschot van € 225,-- toegekend. Daarbij is vermeld dat in het geval appellante geen recht heeft op bijstand het voorschot dient te worden terugbetaald.

Bij besluit van 30 juni 2005 is de aanvraag om bijstand van appellante van 10 mei 2005 buiten verdere behandeling gesteld wegens het niet of onvolledig verstrekken van benodigde gegevens. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.

Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het College het eerder verstrekte voorschot met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB van appellante teruggevorderd.

Bij besluit van 23 november 2005 is het tegen het besluit van 12 juli 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 november 2005 ingestelde beroep - met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 november 2005 in stand zijn gelaten. Daarbij is aangevoerd dat in dit geval niet (definitief) is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat, zodat de grondslag voor terugvordering ontbreekt.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Artikel 52, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college bevoegd is om bij wijze van voorschot bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening. In het tweede lid is bepaald dat het in het eerste lid bedoelde voorschot kan worden verleend zolang het college nog geen besluit inzake de verlening van bijstand heeft bekendgemaakt. Het derde lid bepaalt dat, indien bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende kan worden verrekend.

Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

De Raad stelt voorop dat het (teruggevorderde) voorschot met toepassing van artikel 52 van de WWB aan appellante is verstrekt. Voorts is de aanvraag naar aanleiding waarvan het voorschot is verleend, wegens ontbrekende gegevens met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Strikt genomen is derhalve na het verstrekken van het voorschot niet inhoudelijk beoordeeld of en vastgesteld dat appellante op dat moment geen recht op bijstand heeft. Naar het oordeel van de Raad brengt een redelijke wetsuitleg echter mee dat gevallen waarin de aanvraag niet heeft geleid tot toekenning van bijstand omdat toepassing is gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb - voor de toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB - op één lijn zijn te stellen met de situatie waarin wel is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Ook in die gevallen is immers geen verrekening met een toegekend recht op bijstand over de betreffende periode mogelijk . De Raad verwijst voorts naar zijn eerdere uitspraken van 13 mei 2003 (LJN AI6111) en 3 januari 2006 (LJN AV0140), gewezen ter zake van het nagenoeg gelijkluidende artikel 80 van de Algemene bijstandswet , waarin reeds een soortgelijke conclusie is getrokken.

De Raad kan appellante voorts niet volgen in de stelling dat (nog) niet gesproken kan worden van een situatie waarin - definitief - is vastgesteld dat ten tijde in geding geen recht op bijstand bestaat, aangezien appellante later opnieuw een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht tot de datum van de eerste aanvraag (10 mei 2005) heeft ingediend, reeds omdat het verstrekte voorschot niet aan die nieuwe aanvraag is gerelateerd.

Het voorgaande betekent dat het College bevoegd was het verstrekte voorschot van appellante terug te vorderen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College bij afweging van de hierbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De Raad merkt daarbij nog op dat het voorschot in de vorm van een geldlening (die normaliter moet worden terugbetaald) is verstrekt en dat appellante wist, althans kon weten, dat het voorschot bij niet toekenning van bijstand moest worden terugbetaald.

De aangevallen uitspraak komt, gelet op het vorenstaande, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.

Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) P.C. de Wit.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature