Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Zelfstandige? Weigering aanvraag bijstand. Niet mogelijk om 25 uur te werken als zelfstandige met behoud van uitkering. Gemeentelijk beleid.

Uitspraak



06/3343 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 mei 2006, 05/7750 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)

Datum uitspraak: 21 augustus 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Apistola, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan mr. Apistola. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van Aller, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellante verricht sedert jaren activiteiten als belastingadviseur. Met de opbrengst daarvan heeft hij nimmer kunnen voorzien in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.

Appellant ontving tot en met 7 mei 2005 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.

Op 29 april 2005 heeft hij een aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend en daarbij verzocht om toestemming voor het verrichten van activiteiten als zelfstandige voor 25 uur per week.

Bij besluit van 22 juni 2005 heeft het College appellant met ingang van 8 mei 2005 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande en geweigerd hem toestemming te verlenen voor het verrichten van activiteiten als zelfstandige met behoud van uitkering.

Bij besluit van 7 oktober 2005, voor zover hier van belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2005 ongegrond verklaard. Het College heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant niet op grond van het ter zake gevoerde beleid voor toestemming in aanmerking komt. Appellant dient een keuze te maken tussen het trachten arbeid in loondienst te verkrijgen dan wel volledig als zelfstandige aan de slag te gaan.

Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2005 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

In geschil is of het College appellant terecht toestemming heeft geweigerd om met behoud van bijstand op grond van de WWB zijn activiteiten als zelfstandige voort te zetten voor 25 uur per week.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB is de bijstandsgerechtigde verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het College, op grond van artikel 9, tweede lid, van de WWB van de ze verplichting tijdelijk ontheffing verlenen.

In het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) zijn regels gesteld met betrekking tot het verlenen van, voor zover hier van belang, algemene bijstand aan zelfstandigen. Om in het kader van bijstandsverlening als zelfstandige te kunnen worden beschouwd, moet zijn voldaan aan de criteria genoemd in het Bbz 2004. Een persoon, die niet voldoet aan (één van) deze criteria, behoort niet tot de kring van rechthebbende zelfstandigen en is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking.

In het licht hiervan is de Raad van oordeel dat een belanghebbende die niet als zelfstandige als omschreven in het Bbz 2004 kan worden aangemerkt tot de kring van rechthebbende van de WWB behoort. Staat daarentegen vast dat een belanghebbende wel aan de in het Bbz 2004 vermelde criteria voldoet, dan brengt dit mee dat hij slechts in de hoedanigheid van zelfstandige en met toepassing van artikel 2 van het Bbz 2004 eventueel aanspraak kan maken op bijstand. Dit impliceert tevens dat die belanghebbende geen recht heeft op algemene bijstand ingevolge de WWB.

Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de WWB en het Bbz 2004 niet voorzien in de mogelijkheid om met behoud van algemene bijstand ingevolge de WWB activiteiten als zelfstandige voort te zetten voor 25 uur per week.

Tot 29 maart 2005 voerde het College een beleid waarbij aan personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt toestemming kon worden verleend om met behoud van bijstand ingevolge de WWB op bescheiden schaal activiteiten als zelfstandige te ontplooien. Blijkens het op die datum vastgestelde Beleidsplan Reïntegratie 2005 wordt dit beleid ingetrokken omdat in de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de mogelijkheid om deze activiteiten met behoud van uitkering te verrichten, de re-integratie niet bevordert.

Vorenstaande brengt mee dat het College ten tijde hier van belang geen (buitenwettelijk) beleid voerde dat voorziet in de mogelijkheid om met behoud van algemene bijstand ingevolge de WWB activiteiten als zelfstandige voort te zetten voor 25 uur per week.

Met het College en de voorzieningenrechter is de Raad van oordeel dat appellant, bezien vanuit het oogpunt van bijstandsverlening, een keuze dient te maken voor arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep enerzijds of arbeid in dienstbetrekking anderzijds. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een andere conclusie. In dit kader overweegt de Raad dat ten tijde hier van belang geen algemene maatregel van bestuur was genomen als bedoeld in artikel 83 van de WWB . Voorts slaagt het beroep van appellant op het Innovatieprogramma Werk en Bijstand van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2005 niet. Dit innovatieprogramma betreft niet meer dan een weergave van trends en ontwikkelingen die een rol spelen bij het uitvoeren en vormgeven van de gemeentelijke taak op het gebied van de WWB. Ook het beroep van appellant op artikel 10 van de Re ïntegratieverordening werk en bijstand faalt. Deze verordening is eerst op

18 november 2005 in werking getreden. Bovendien betreft de proefplaatsing genoemd in artikel 10 een proefplaatsing in loondienst. Tot slot is niet aangetoond dat appellant medisch gezien niet in staat is tot het verrichten van arbeid in loondienst.

De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2007.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) S. van Ommen.

BKH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature