Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Terugvordering van leenbijstand voor levensonderhoud op de grond dat betrokkene niet aan de in het toekenningsbesluit neergelegde informatieplicht heeft voldaan. Heroverweging. Na primair besluit overgelegde gegevens.

Uitspraak



05/5699 WWB, 05/6274 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 augustus 2005, 05/524 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)

Datum uitspraak: 21 november 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. ing. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2006. Voor appellant is verschenen mr. ing. Patelski. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Merken, werkzaam bij de gemeente Maastricht.

II. OVERWEGINGEN

Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

Aan appellant is bij besluit van 10 oktober 2001, voor zover van belang, als zelfstandige over de periode van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002 bijstand voor levensonderhoud ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) in de vorm van een renteloze lening toegekend.

In de toekenningsbeslissing heeft het College aan de verlening van de bijstand onder meer de voorwaarde verbonden om zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar, doch uiterlijk binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar waarover de bijstand is verleend, ter inzage te overleggen:

- de jaarrekening ( balans + verlies- en winstrekening);

- een kopie van de belastingaangifte;

- alle overige inkomsten- en vermogensgegevens.

In verband met de definitieve vaststelling van de Bbz-uitkering over de periode van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002 heeft het College bij brieven van 19 augustus 2004 en 5 oktober 2004 aan appellant verzocht om uiterlijk op 24 september 2004 respectievelijk 28 oktober 2004 te overleggen:

- Aangifte inkomstenbelasting jaar 2001+2002;

- Definitieve aanslag inkomstenbelasting 2001+2002;

- Aanslag belastingdienst ziekenfondspremie 2001+2002;

- Aanslag belastingdienst WAZ 2001+2002

- Balans jaar 2001+2002

- Resultatenoverzicht 2001+2002

- Bewijs huidig woonadres.

Appellant heeft naar het oordeel van het College niet tijdig op deze brieven gereageerd. Het College heeft bij besluit van

2 november 2004, voor zover van belang, de leenbijstand voor levensonderhoud van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 4.551,69 op de grond dat appellant niet aan de in het toekenningsbesluit neergelegde informatieplicht heeft voldaan en evenmin binnen de daarvoor gestelde termijn de in de brieven van 19 augustus 2004 en 5 oktober 2004 gevraagde gegevens heeft verstrekt.

Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2004 ongegrond verklaard. Aan de terugvordering heeft het College artikel 83 van de Algemene bijstandswet (Abw) ten grondslag gelegd.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 1 februari 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 1 februari 2005 is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College bij besluit van 5 september 2005 het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2004 opnieuw ongegrond verklaard.

Het besluit van 5 september 2005 wordt door de Raad aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu met dit besluit niet aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen, wordt het beroep met toepassing van het bepaalde in de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

De Raad stelt verder vast dat het besluit van 5 september 2005 geheel in de plaats is getreden van het door de rechtbank in haar uitspraak beoordeelde besluit, zodat appellant geen belang meer heeft bij een beslissing op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.

Met betrekking tot het besluit van 5 september 2005 overweegt de Raad het volgende.

Het College heeft toepassing gegeven aan artikel 47 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Ingevolge dat artikel worden de kosten van bijstand verleend in de vorm van een geldlening van de zelfstandige teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.

De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat appellant niet tijdig de gevraagde en voor de definitieve vaststelling van de bijstand noodzakelijke gegevens aan het College heeft verstrekt. Met het College is de Raad van oordeel dat appellant daardoor in strijd heeft gehandeld met de ter zake aan de geldlening verbonden voorwaarden. Niet gesteld noch gebleken is dat het niet tijdig overleggen van de gegevens appellant niet kan worden verweten. Voorts vloeit uit de aard en inhoud van het primaire besluit voort dat bij de heroverweging in bezwaar van dat besluit in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. In het voorgaande ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is. Het College was derhalve gehouden de aan appellant verleende bijstand voor levensonderhoud terug te vorderen.

De Raad ziet in de door appellant aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het Bbz 2004, zodat het College niet de bevoegdheid toekwam om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien

Al hetgeen door appellant overigens naar voren is gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel.

De Raad merkt overigens nog op dat van de kant van het College desgevraagd te kennen is gegeven dat het mede in de beslissing van 5 september 2005 vervatte besluit om het toekenningsbesluit van 10 oktober 2001, voor zover het betreft de toekenning van bijstand over de periode van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002 in de vorm van een renteloze lening in te trekken, niet wordt gehandhaafd.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 5 september 2005 ongegrond moet worden verklaard.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

Verklaart het beroep voor zover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 5 september 2005 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2006.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) L. Jörg.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature