Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Beëindiging bijstandsuitkering. Betrokkene wordt aangemerkt als zelfstandige.

Uitspraak



05/2570 BZ

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Loppersum, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 april 2005, reg.nr. 04/723 BZ.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken aan de raad gezonden.

Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 05/2969 NABW en 05/2572 WWB, ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 31 januari 2006, waar partijen niet zijn verschenen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. MOTIVERING

Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

Appellant ontving sedert 1981 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.

Bij besluit 22 januari 2004 heeft gedaagde het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2004 beëindigd.

Bij besluit van 9 juni 2004 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2004 gegrond verklaard en het recht op bijstand van appellant met ingang van 22 januari 2004 beëindigd. Daaraan heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat appellant moet worden aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en in die hoedanigheid geen recht heeft op algemene bijstand.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 juni 2004 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde hier van belang niet als zelfstandige kan worden aangemerkt. Tevens heeft hij verzocht gedaagde te veroordelen tot schadevergoeding.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 bepaalt dat onder zelfstandige wordt verstaan: de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan, voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt.

Uit de uitspraak van de Raad van 25 maart 1997 (LJN ZB6873) blijkt dat de stichtingsvorm van de onderneming niet aan het begrip zelfstandige in de weg hoeft te staan. Niet de juridische constructie is bepalend, maar veeleer de mate waarin de situatie in economisch opzicht overeenkomt met die behorend bij een één-persoonsbedrijf. Van belang hierbij is de mate waarin is voldaan aan de kenmerken van de zelfstandige zoals het werkzaam zijn in een eigen bedrijf of beroep, de inbreng van vermogen in dat bedrijf of beroep en de beheers- en bestuursbevoegdheden.

Deze onder de (oude) Algemene Bijstandswet en het daarop gebaseerde Bijstandsbesluit zelfstandigen (BZ) tot stand gekomen jurisprudentie blijft haar gelding behouden onder de WWB. Het begrip zelfstandige zoals opgenomen in het BZ is niet wezenlijk gewijzigd bij de invoering van de (nieuwe) Algemene bijstandswet en het daarop gebaseerde Besluit bijstandverlening zelfstandigen en heeft evenmin een wezenlijke wijziging ondergaan bij de invoering van het hier van toepassing zijnde Bbz 2004.

Appellant en zijn partner zijn ten tijde hier van belang de twee enige bestuursleden van de Stichting Adviesgroep Bijstandsgerechtigden. Uit de oprichtingsakte van deze stichting blijkt onder meer het volgende. Het doel van de stichting is het bieden van informatie en advies aan bijstandsgerechtigden, het signaleren van bijstandsproblematiek en deze voorleggen aan overheden, organisaties en instellingen en het bevorderen van deelname van bijstandsgerechtigden aan de samenleving, in ruime zin des woords. Dit doel tracht de stichting onder meer te verwezenlijken door het bieden van persoonlijk advies, alsmede bijstand in contacten met overheden en bemiddeling in geschillen met overheden en het bevorderen van inzicht door het bieden van mondelinge en schriftelijke informatie. In het jaarverslag 2002 van de stichting is vermeld dat appellant voor de stichting fulltime werkzaam is als rechtshulpverlener en webmaster en dat appellant aan de stichting de internetsite, vakliteratuur en een computer met toebehoren in bruikleen heeft gegeven. Appellant heeft verklaard dat hij 100 uur per week voor de stichting werkzaam is. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de stichting op 2 juni 2003 met de Centrale organisatie werk en inkomen (verder: de CWI) een gebruiksrechtovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan de CWI met ingang van 1 mei 2003 jaarlijks aan de stichting € 12.000,-- moet betalen voor het gebruik van de internetsite van de stichting en dat de CWI in augustus 2003 een bedrag van in totaal € 7.140,-- naar de rekening van de stichting heeft overgemaakt.

Bovenstaande feiten en omstandigheden, beschouwd in hun onderlinge samenhang, leiden de Raad tot het oordeel dat gedaagde appellant vanaf 22 januari 2004 terecht heeft aangemerkt als zelfstandige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004. Dat brengt mee dat voortzetting van het recht op bijstand per 22 januari 2004 slechts kan plaatsvinden met toepassing van het Bbz 2004. Appellant kan derhalve vanaf voormelde datum geen recht op bijstand aan de WWB ontlenen. Dit betekent dat het recht op bijstand van appellant terecht met ingang van 22 januari 2004 is beëindigd. Aan het vorenstaande doet niet af dat gedaagde bij besluit van 16 juli 2004 de aanvraag van appellant om bijstand met toepassing van het Bbz 2004 heeft afgewezen en deze afwijzing bij besluit op bezwaar van 10 mei 2005 heeft gehandhaafd. Deze besluiten hebben immers geen betrekking op de hier van belang zijnde datum 22 januari 2004.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden afgewezen.

In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2006.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) S.W.H. Peeters.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature