Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Heeft gedaagde terecht geweigerd af te zien van toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (Wfa) en terecht het verzoek om toepassing van artikel 11, derde lid, van de Wfa afgewezen.

Uitspraak



04/7350 NABW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel, appellant,

en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 november 2004,

reg.nr. 04/65 WET.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 17 januari 2006, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.P. Schenkels en J. Zondag, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

II. MOTIVERING

Bij besluit van 5 augustus 2003, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 december 2003, heeft gedaagde met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (Wfa) van de volgens opgave van appellant over het jaar 2001 ten laste van de gemeente Dongeradeel gebleven kosten van bijstand een bedrag van € 35.940,-- buiten aanmerking gelaten. Tevens heeft gedaagde het verzoek van appellant om toepassing te geven aan artikel 11, derde lid, van de Wfa afgewezen.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 december 2003 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfa worden de volgens opgave van burgemeester en wethouders ten laste gebleven kosten bij de vaststelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wfa , buiten aanmerking gelaten indien het bijstand betreft die is verleend in strijd met de bij of krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) gestelde regels of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk VI en VII van de Abw is of wordt teruggevorderd of verhaald.

Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfa is artikel 11, eerste lid, van de Wfa niet van toepassing voor zover naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn.

Blijkens de gedingstukken ligt aan gedaagdes besluitvorming ten grondslag dat appellant over het jaar 2001 in verband met de zogenoemde MKZ-crisis in negen gevallen uitkering in het kader van het Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz) heeft toegekend, zonder dat daarbij toepassing is gegeven aan artikel 10 van het Bbz . De betrokken uitkeringen zijn om niet verleend, terwijl artikel 10 van het Bbz voorschrijft dergelijke uitkeringen te verlenen in de vorm van een geldlening, waarbij achteraf de mogelijkheid kan worden onderzocht en zonodig benut om deze leningen om te zetten in bijstand om niet.

Appellant betwist niet de gestelde tekortkoming en evenmin de hoogte van het buiten aanmerking gelaten bedrag. Appellant heeft zowel in beroep als in hoger beroep aangevoerd dat de onverkorte toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wfa in strijd is met het vertrouwensbeginsel en voorts dat de omstandigheden van dit geval gedaagde aanleiding hadden moeten geven deze bepaling buiten toepassing te laten op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfa . Appellant heeft in dat verband het volgende naar voren gebracht. In april 2001 vond in de gemeente Dongeradeel een uitbraak plaats van het MKZ-virus. Voor diverse zelfstandigen leidde dit tot acute financiële nood, in verband waarmee zij een beroep hebben gedaan op het Bbz. Appellant heeft in een aantal gevallen uitkering om niet verleend voor maximaal drie maanden levensonderhoud. Appellant heeft hierbij, na navraag te hebben gedaan bij de rijksconsulent en bij gedaagde, toepassing gegeven aan de zogenoemde Enschede-lijn, hetgeen inhoudt dat recht op bijstand om niet voor drie maanden levensonderhoud kan worden toegekend na een marginale toetsing van het vermogen en zonder uitvoering van de levensvatbaarheidstoets (van het bedrijf). Appellant meent dan ook dat gelet op de van de zijde van gedaagde gedane toezeggingen het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat mocht worden gehandeld overeenkomstig de Enschede-lijn. Appellant meent voorts dat gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfa .

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank op grond van de volgende overwegingen geoordeeld dat appellant zich niet kan beroepen op gedane toezeggingen:

“Uit de stukken kan afgeleid worden dat er in het contact dat tussen een gemeenteambtenaar en een medewerker van het Rijksconsulentschap heeft plaatsgevonden geen toezeggingen zijn gedaan. Deze medewerker heeft namelijk geadviseerd nog even pas op de plaats te maken in afwachting van nadere berichten uit Den Haag. Verder blijkt uit een telefoonnotitie van 10 mei 2001 dat er door de burgemeester van Dongeradeel telefonisch contact is geweest met de toenmalige staats- secretaris van SZW, de heer H. Hoogervorst. De stelling van eiser (appellant) dat in dit gesprek zou zijn toegezegd dat het model Enschede gevolgd zou mogen worden, wordt door verweerder (gedaagde) uitdrukkelijk betwist. Gelet hierop kan de rechtbank niet enkel op basis van de notities van de burgemeester aannemen dat er toezeggingen zijn gedaan. In het telefoongesprek met de staatssecretaris is voorts aangegeven dat er nog een brief verzonden zou worden over de te volgen handelwijze. Deze brief, die op 14 mei 2001 naar eiser is verzonden, geeft aan onder welke voorwaarden door zelfstandigen een beroep op bijstandsverlening via het Bbz gedaan kan worden. Nu blijkens deze brief niet is gekozen voor de Enschede-lijn had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen om ten minste nog navraag te doen bij verweerder. Door dit niet te doen heeft eiser bewust het risico genomen om met een terugvordering te worden geconfronteerd.”.

De Raad verenigt zich hiermee. Zoals de Raad herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Ook de Raad is uit de stukken niet gebleken dat in het onderhavige geval de toezegging is gedaan dat een ruimere toepassing van het Bbz zonder consequenties zou blijven.

Gelet op het voorgaande is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfa en is gedaagde gehouden de onrechtmatig verleende bijstand bij de vaststelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wfa , buiten aanmerking te laten tenzij zich een van de situaties van artikel 11, derde lid, van de Wfa voordoet.

In de Beleidsregels financieel maatregelenbeleid Abw, IOAW en IOAZ (Beleidsregels) is het te voeren beleid neergelegd ten aanzien van de invulling van de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfa toegekende beoordelingsvrijheid. Blijkens de toelichting betreffen deze beleidsregels overwegend een voortzetting van het oude maatregelenbeleid, zoals vastgelegd in de werkinstructies die bij circulaire van 14 juli 2000 (kenmerk TZ/TG/2000/39667-b) aan de gemeenten kenbaar zijn gemaakt.

In artikel 3 van de Beleidsregels is aangegeven wat onder tekortkomingen van bijzondere aard wordt verstaan. Van tekortkomingen van bijzondere aard is sprake, als er buitengewone omstandigheden zijn waardoor de tekortkomingen de gemeente niet kunnen worden toegerekend of als het met de tekortkoming gemoeide financiële beslag een bedrag betreft van niet meer dan € 454,-- per wettelijke regeling per jaar.

De Raad acht dit beleid in het kader van de toepassing van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van de Wfa aanvaardbaar.

De Raad stelt vervolgens vast dat gedaagde bij het besluit van 4 december 2003 uitvoering aan dat beleid heeft gegeven en heeft beoordeeld of de door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als tekortkomingen van bijzondere aard. Gedaagde heeft daartoe het volgende overwogen:

“Van tekortkomingen van bijzondere aard is sprake als er buitengewone omstandigheden zijn, waardoor de tekortkomingen de gemeente niet kunnen worden toegerekend of als het met de tekortkoming gemoeide financieel beslag een uiterst gering bedrag betreft (niet meer dan € 454,-- per wettelijke regeling per jaar). In uw situatie doen zich de genoemde omstandigheden niet voor. De MKZ-crisis is op zich zelf beschouwd een bijzondere omstandigheid en kan worden gehonoreerd als de gemeente als gevolg van die omstandigheid in het uitvoeringsproces van de betreffende wetten procedurele fouten heeft gemaakt, die tot onzekerheid van de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen hebben geleid. De gemeente moet in die situatie hebben aangetoond dat alle mogelijke inspanning is gedaan om tot goede uitvoering te komen. In de situatie van bewust gemeentelijk handelen in strijd met dwingend wettelijke bepalingen, zoals in uw situatie en zoals hierboven aangegeven, wordt geen toepassing gegeven aan het derde lid.”.

De Raad is van oordeel dat gedaagde, mede in het licht van de Beleidsregels en de daarop gegeven toelichting, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van tekortkomingen van bijzondere aard in dit geval geen sprake is. Gedaagde heeft dan ook terecht geweigerd af te zien van toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfa en terecht het verzoek om toepassing van artikel 11, derde lid, van de Wfa afgewezen.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. G.A.J. van den Hurk en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2006.

(get.) Th.G.M. Simons.

(get.) S.W.H. Peeters.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature