Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Is sprake van een zorgvuldig onderzoek naar de arbeids(on)geschiktheid van een in het buitenland verblijvende werknemer, als enkel gebruik wordt gemaakt van door de CNSS verstrekte gegevens?

Uitspraak



01/3413 AAW/WAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2001, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 april 2003, waar voor appellant is verschenen mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam, en waar namens gedaagde is verschenen mr. A.E.G. de Jong, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

Appellant heeft zich op 14 september 1994 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als tuinbouwmedewerker in verband met een gebroken duim. Bij onderzoek bleek appellant tevens longklachten te hebben. Begin oktober 1994 is appellant zonder voorafgaande toestemming van gedaagde naar Marokko vertrokken. Gedaagde heeft in verband hiermee appellants ziekengeld ingevolge de Ziektewet per 26 september 1994 beëindigd.

Appellant heeft zich op 13 oktober 1994 in Marokko vervoegd bij de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS). Gedaagde heeft sedertdien regelmatig rapporten van de CNSS ontvangen. Gedaagde heeft appellant verschillende keren medegedeeld dat hij zich in Nederland diende te vervoegen voor onderzoek. In reactie daarop heeft appellant gedaagde bericht in verband met zijn gezondheidstoestand niet (zonder begeleiding) te kunnen reizen.

Bij besluit van 2 maart 1999 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 13 september 1995 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder overweging dat appellant op die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van deze wetten was. Bij het bestreden besluit van 15 oktober 1999 heeft gedaagde appellants bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij primair overwogen dat appellant vanaf 14 september 1994 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest, subsidiair dat hij op 13 september 1995 minder dan 15% arbeidsongeschikt was en meer subsidiair dat zijn arbeidsongeschiktheid geheel en blijvend buiten aanmerking wordt gelaten omdat appellant zich ondanks oproepen daartoe niet voor onderzoek bij de verzekeringsarts in Nederland heeft vervoegd. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad overweegt het volgende.

Gedaagdes besluit van 25 oktober 1994, waarbij appellants ziekengeld ingevolge de Ziektewet met ingang van

26 september 1994 is beëindigd, bevat geen verwijzing naar de wettelijke grondslag waarop dit besluit berust. Uit de bewoordingen van dit besluit, dat als onderwerp vermeldt "Overtreden van de controlevoorschriften", valt af te leiden dat is beoogd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 44 van de Ziektewet , zoals dat artikel ten tijde hier van belang luidde. Gedaagdes gemachtigde heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat met dit besluit bedoeld is gebruik te maken van de in dat artikel neergelegde bevoegdheid. Op grond van het bepaalde in artikel 19, vijfde en zesde lid, van de WAO en artikel 6, zesde en zevende lid, van de AAW, wordt - kort gezegd - de periode gedurende welke ziekengeld op grond van artikel 44 van de Ziektewet wordt geweigerd, in aanmerking genomen voor het bepalen van de periode van 52 weken als bedoeld in het eerste lid van die artikelen. Nu appellant van 14 september 1994 tot 26 september 1994 ziekengeld heeft genoten en hem gedurende de periode van 26 september 1994 tot 13 september 1995 met toepassing van artikel 44 van de Ziektewet ziekengeld is geweigerd, stelt de Raad vast dat hij de zogeheten wachttijd van 52 weken heeft vervuld. De in het bestreden besluit neergelegde primaire weigeringsgrond kan dat besluit derhalve niet dragen.

In de artikelen 16 van de AAW en 25 van de WAO is de bevoegdheid neergelegd de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend buiten aanmerking te laten, onder andere indien die verzekerde niet verschijnt voor een medisch onderzoek waarvoor hij is opgeroepen. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak, gepubliceerd in RSV 1990/17) kan van deze bevoegdheid eerst gebruik worden gemaakt indien de oproep voor een medisch onderzoek een bedreiging met een sanctie omvat en indien de oproep voldoet aan minimale eisen van duidelijkheid en concreetheid. In casu is niet aan deze eisen voldaan. Zo bevatten de brieven van gedaagde geen oproep voor een onderzoek op een concreet tijdstip op een concrete datum en is daarin niet opgenomen dat het niet voldoen aan de oproep tot een sanctie zal leiden. Ook de meer subsidiaire grond kan het bestreden besluit derhalve niet dragen.

Met betrekking tot de subsidiaire grond van het bestreden besluit, de overweging dat appellant op de in geding zijnde datum, 13 september 1995 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, is de Raad met partijen van oordeel dat gedaagde op grond van de geldende regelgeving niet verplicht was de controle van appellants gezondheidstoestand over te dragen aan de CNSS. De Raad deelt niet de mening van appellants gemachtigde dat nu appellant zich uitdrukkelijk op het standpunt stelde dat hij niet reisvaardig was en zich daardoor niet voor een keuring naar Nederland kon verplaatsen, de zorgvuldigheid gedaagde ertoe had moeten brengen dit aspect door de CNSS te laten beoordelen. Er stonden gedaagde verschillende wegen open om tot een beoordeling van appellants aanspraken te komen. Een verzoek aan de CNSS de gezondheidstoestand van appellant te beoordelen is slechts een van die wegen. Zo had gedaagde appellant voor een onderzoek in Nederland op een concrete datum en tijd kunnen oproepen. De Raad tekent daarbij aan dat appellant niet eerder dan bij schrijven van zijn echtgenote van 12 september 1998 aan gedaagde heeft bericht slechts onder begeleiding van een derde naar Nederland te kunnen reizen. Na ontvangst van die brief had gedaagde appellant kunnen aanbieden zich met begeleiding naar Nederland te begeven. Voorts had gedaagde de mogelijkheid zelf een arts naar Marokko te zenden om appellant te onderzoeken.

De Raad kan slechts vaststellen dat gedaagde van geen van genoemde wegen gebruik heeft gemaakt. Hij merkt daarbij op dat gedaagde in het kader van de beoordeling van appellants aanspraken ingevolge de AAW en de WAO zelfs geen enkele actie richting appellant heeft ontplooid. In de brieven waarin appellant - in algemene bewoordingen - wordt opgeroepen zich naar Nederland te begeven, wordt slechts gesproken over appellants aanspraken ingevolge de Ziektewet. Gedaagde heeft ermee volstaan zich op grond van de van de CNSS en appellants behandelend artsen verkregen gegevens een waarschijnlijkheidsoordeel te vormen omtrent appellants arbeids(on)geschiktheid op de datum in geding. Die gegevens kunnen de conclusie dat bij appellant op de in geding zijnde datum geen sprake was van uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid, evenwel niet dragen.

Gezien het vorenstaande stelt de Raad vast dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen en niet kan worden gedragen door de eraan ten grondslag gelegde motivering. Dat besluit dient dan ook te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten. Gedaagde zal een nieuw besluit op appellants bezwaar moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Andere op grond van dat artikel te vergoeden kosten zijn niet gevorderd en daarvan is de Raad ook niet gebleken.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat gedaagde een nader besluit zal nemen met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uwv;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde recht van € 104,57 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2003.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) J.J.B. van der Putten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature