Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Uitspraak



E N K E L V O U D I G E K A M E R

00/5108 AOW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen , voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank.

In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.

Appellant heeft op bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 7 september 2000, waarbij het door hem ingestelde beroep tegen gedaagdes besluit van 5 februari 1999 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.

Op 23 januari 2001 zijn bij de Raad nog twee door appellant toegestuurde medische verklaringen ingekomen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 29 november 2002, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.

II. MOTIVERING

Gedaagde heeft appellant bij besluit van 30 juni 1997, welk besluit appellant door de CNSS bij brief van 30 september 1997 is toegezonden, met ingang van juli 1995 een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 4% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde of een ongehuwde die samenwoont en een toeslag.

Bij schrijven van 10 februari 1998 heeft appellant verzocht om verhoging van zijn AOW-pensioen nu zijn pensioen onvoldoende is om zijn gezin te onderhouden en zijn medicijnen te betalen en heeft hij medegedeeld dat hij gedurende zeven jaar in Nederland heeft gewerkt en gewoond. Gedaagde heeft appellant hierop medegedeeld dat aan zijn verzoek geen gevolg gegeven kan worden. Bij brief van 3 augustus 1998 heeft appellant zijn verzoek nogmaals herhaald, waarop van de zijde van gedaagde bij brief van 29 september 1998 is gereageerd. Appellant heeft daarop bij brief van 13 november 1998 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 1997. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond (bedoeld wordt 'niet-ontvankelijk') verklaard. Gedaagde heeft hiertoe overwogen dat, zelfs indien de brieven van 10 februari 1998 en 3 augustus 1998 achteraf als bezwaarschrift zouden worden aangemerkt, het bezwaar na afloop van de bezwaartermijn is ingediend en er geen redenen zijn op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.

In beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend omdat hij ziek was. Ter onderbouwing heeft appellant een medische verklaring overgelegd. De rechtbank heeft het door gedaagde in het bestreden besluit ingenomen standpunt onderschreven.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat er geen redenen zijn op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Appellant stelt te hebben aangetoond dat hij ten tijde van de bezwaartermijn ziek was en hij in verband met zijn ziekte gehospitaliseerd is geweest. Voorts heeft appellant aangevoerd dat gedaagde voor de berekening van zijn AOW-pensioen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een periode van zeven jaar waarin hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt.

De Raad overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb van gt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Nu het besluit appellant via de CNSS is toegezonden, is op grond van artikel 26 van het Administratief Akkoord bij het Verdrag met Marokko bepalend de datum van ontvangst door appellant van de samenvatting van het besluit. Daar de CNSS appellant het besluit bij brief van 30 september 1997 heeft toegezonden en appellant niet heeft betwist het besluit rond die tijd te hebben ontvangen, dient te worden aangenomen dat de bezwaartermijn op 1 oktober 1997 is aangevangen en op 11 november 1997 is geëindigd.

Nu appellant eerst bij schrijven van 13 november 1998 (expliciet) bezwaar heeft gemaakt tegen gedaagdes besluit van 30 juni 1997, stelt de Raad vast dat appellant niet tijdig bezwaar heeft ingesteld. De Raad merkt daarbij ten overvloede op dat zelfs indien appellants brieven van 10 februari 1998 en 3 augustus 1998 als bezwaarschrift zouden worden aangemerkt, het bezwaar niet tijdig zou zijn ingesteld.

De Raad acht het echter onjuist dat gedaagde nagelaten heeft appellant te vragen naar de reden van de termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb , zodat het bestreden besluit op die grond dient te worden vernietigd.

De Raad is anderzijds van oordeel dat de door appellant eerst in beroep opgegeven reden dat hij wegens ziekte niet in staat was bezwaar te maken de overschrijding van de bezwaartermijn niet kan verontschuldigen. De Raad overweegt hiertoe dat uit de door appellant overgelegde medische verklaringen blijkt dat appellant bekend is met lumbago, hetgeen gelet op de aard van de klachten appellant geen aanleiding geeft te veronderstellen dat appellant buiten staat is geweest bezwaar te maken. Voorts is niet gebleken dat appellant gedurende deze periode gehospitaliseerd was. De Raad overweegt in verband hiermee dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen, met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond;

Vernietigt het bestreden besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

Verstaat dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het griffierecht ad € 104,37 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2003.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) M.B.M. Vermeulen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature