Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu is komen vast te staan dat de gemachtigde in het kader van vrijwilligerswerk bij de ANIB bijstand heeft verleend.

Uitspraak



95/6874 WVG

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het College van Burgemeester en Wethouders van de

gemeente Nieuw-Schoonebeek, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij brief van 30 november 1994 is appellant vanwege

gedaagde in kennis gesteld van het besluit hem op grond

van artikel 3.1 van de verordening Wet voorzieningen

gehandicapten (de verordening) van de gemeente

Nieuw-Schoonebeek een individuele vervoersvoorziening toe

te kennen tot een bedrag van f 1.625,-- per jaar. Tevens

is appellant vanwege gedaagde bij die brief in kennis

gesteld van het op grond van de verordening genomen

besluit tot afwijzing van het verzoek van appellant om

verhuis- en inrichtingskosten te vergoeden.

Gedaagde heeft het bezwaar van appellant, gericht op

beide onderdelen van voormeld besluit, bij besluit van

20 januari 1995, dat in fotocopie aan deze uitspraak is

gehecht, ongegrond verklaard.

De Arrondissementsrechtbank te Assen heeft bij uitspraak

van 23 augustus 1995 het tegen laatstvermeld besluit

ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit

vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het

vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Namens appellant heeft drs. J. Janssen,

gehandicaptenadviseur van de ANIB, bond van gehandicapten

en arbeidsongeschikten, hoger beroep ingesteld en de Raad

op bij het beroepschrift (met bijlage) aangevoerde

gronden verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen

en te bepalen dat appellant aanspraak kan maken op een

hogere vervoersvergoeding, alsmede een

saneringsvergoeding en gedaagde te veroordelen in de

proceskosten.

Bij schrijven van 10 november 1995 heeft gedaagde van

verweer gediend.

Bij brieven van 12 juni 1996 (met bijlagen) en 14 juni

1996 (met bijlage) zijn de gronden voor het beroep nader

aangevuld.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden

op 25 juni 1996, waar appellant is verschenen bij zijn

gemachtigde drs Janssen, voornoemd, en waar gedaagde zich

heeft laten vertegenwoordigen door mr. P. Bethlehem,

werkzaam bij de gemeente Nieuw-Schoonebeek.

II. MOTIVERING

Appellant, geboren [datum] 1939, ontving tot 1 april 1994

op grond van artikel 57, tweede lid van de Algemene

Arbeidsongeschiktheidswet (hierna: AAW), zoals die

bepaling tot die datum luidde, een

vervoerskostenvergoeding van de Bedrijfsvereniging voor

de Metaalnijverheid. Aansluitend heeft de gemeente

Alkmaar, waar appellant toendertijd woonachtig was, deze

vergoeding ongewijzigd voortgezet onder toepassing van de

op de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg)

steunende Gemeentelijke Verordening Voorzieningen

Gehandicapten. In verband met de verhuizing van appellant

naar de gemeente Nieuw-Schoonebeek heeft de gemeente

Alkmaar deze vergoeding per 1 september 1994 beëindigd.

Bij gedaagde heeft appellant daarop aan aanvraag tot een

vervoerskostenvergoeding en een financiële tegemoetkoming

in verband met zijn verhuizing ingediend. Bij besluit van

30 november 1994 heeft gedaagde een

vervoerskostenvergoeding tot een bedrag van f 1.625,-- toegekend

en een financiële tegemoetkoming in de

verhuis- en inrichtingskosten afgewezen. Aan dit besluit

ligt een advies van 9 november 1994 van de GGD Zuidoost-Drente

ten grondslag, waarbij gevoegd was een bijlage met

een overzicht van de voor appellant geldende medische

beperkingen. Alvorens het besluit van

30 november 1994 te nemen is op 23 november 1994 van de

zijde van gedaagde nog telefonisch bij de GGD nader

advies gevraagd met betrekking tot de vraag of de

verhuizing van appellant van Alkmaar naar Schoonebeek

medisch noodzakelijk was.

Tijdens de in de bezwaarfase gehouden hoorzitting van

2 januari 1994 heeft appellant betwist dat de GGD

inlichtingen had ingewonnen bij zijn behandelend

longarts. Voorts heeft hij onder overlegging van een

verklaring van zijn huisarts gesteld dat hij in verband

met zijn medische klachten is aangewezen op een

gesaneerde woning en heeft hij een brief van zijn

cardioloog overgelegd waaruit blijkt dat deze niet

afwijzend stond tegenover zijn verhuizing. Tevens heeft

appellant een specificatie verstrekt van de bij hem

bestaande vervoersbehoefte en het door hem in verband

hiermee te verrijden aantal kilometers. Ook heeft

appellant tijdens de hoorzitting kenbaar gemaakt zich

niet opnieuw aan een medische keuring te willen

onderwerpen.

Bij het bestreden besluit heeft gedaagde vervolgens zijn

besluit van 30 november 1994 gehandhaafd.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het

bestreden besluit vernietigd, daartoe in het kader van de

toegekende vervoerskostenvergoeding als volgt overwegend:

"Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op een

advies van de GGD. Gebleken is echter dat verweerder geen

kennis heeft genomen, voorafgaande aan het besluit van 30

november 1994 en het bestreden besluit, van de aan het

GGD-advies ten grondslag liggende stukken. Verweerder

heeft derhalve niet zelf kunnen controleren of het advies

zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent

is en heeft daarmee gehandeld in strijd met de artikelen

3:2 en 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht."

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het

bestreden besluit in stand gelaten, omdat dit naar haar

oordeel inhoudelijk op juiste gronden was genomen.

De Raad zal, evenals de rechtbank, eerst bezien of de

advisering door de GGD en de besluitvorming door gedaagde

voldoen aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van

behoorlijk bestuur in de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

en de jurisprudentie zijn gesteld. Dienaangaande merkt de

Raad op dat artikel 3:2 van de Awb van het bestuursorgaan

dat met de besluitvorming is belast in de eerste plaats

eist, dat het de nodige kennis vergaart omtrent de

relevante feiten en de af te wegen belangen. Indien,

zoals in het onderhavige geval, voor het vaststellen van

die feiten mede gebruik moet worden gemaakt van

deskundigheid waarover het bestuursorgaan niet zelf

beschikt, kan gebruik worden gemaakt van advisering door

daartoe door het bestuursorgaan in te schakelen

deskundige adviseurs.

Artikel 3:9 van de Awb verlangt dan van het

bestuursorgaan dat van zodanige adviezen gebruik maakt,

dat het zich ervan vergewist dat het door de adviseur

verrichte onderzoek op zorgvuldige wijze heeft

plaatsgevonden. Om die reden kan van een deugdelijke

advisering die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt

daarop af te gaan slechts sprake zijn, indien uit die

adviezen ten minste blijkt op basis van welke gegevens

deze tot stand zijn gebracht en welke procedure bij het

tot stand brengen van die adviezen is gevolgd.

De Raad ziet in het onderhavige geval onvoldoende reden

om het bestreden besluit op grond van evenvermelde

wettelijke bepalingen te vernietigen.

Daartoe overweegt de Raad als volgt.

Bij het bestreden besluit is de medische noodzaak voor

een vervoerskostenvergoeding door gedaagde (impliciet)

aanvaard en is alleen geweigerd die vergoeding op een

hoger bedrag vast te stellen dan het voor appellant

geldende normbedrag. Tussen partijen is ook niet in

geschil dat appellant op medische gronden in aanmerking

dient te komen voor een vervoerskostenvergoeding. Wel is

de vraag aan de orde of, gegeven die ook door de GGD

vastgestelde noodzaak, deze vergoeding in relatie tot de

vervoersbehoefte van appellant door gedaagde niet op een

te laag bedrag is vastgesteld. Nu voor de hoogte van de

gevraagde vergoeding de vraag of het - primair op de

medische aspecten gerichte - advies van de GGD op

zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en of gedaagde

zich daarvan heeft vergewist, niet van doorslaggevend

belang is, kan de Raad aan die vraag niet hetzelfde

zwaarwegende en voor het onderhavige geschil beslissende

belang toekennen als de rechtbank.

De Raad ziet evenmin grond om te oordelen dat gedaagde in

strijd is gekomen met het bepaalde in artikel 3:2 en 3:9

van de Awb door bij de afwijzing van de door appellant

gevraagde financiële tegemoetkoming in verband met zijn

verhuizing, het advies te volgen van de GGD dat het voor

appellant niet noodzakelijk was te verhuizen. Daarbij

heeft de Raad doorslaggevende betekenis gehecht aan de

wijze waarop de besluitvorming is verlopen, zoals deze

aan de gedingstukken valt te ontlenen.

Uit het advies van 9 november 1994 van de GGD-arts

J.J. Tiessen blijkt dat deze van oordeel was dat

verhuizing naar een andere woning voor appellant medisch

niet geïndiceerd was en dat dit oordeel tot stand is

gekomen na het opvragen van medische informatie. Gedaagde

heeft dit advies bij brief van 15 november 1994 aan

appellant toegezonden en hem met toepassing van het

bepaalde in artikel 4:7 van de Awb in de gelegenheid

gesteld zijn zienswijze daarop schriftelijk naar voren te

brengen. Van die mogelijkheid heeft appellant per kerende

post bij brief van 16 november 1994 gebruik gemaakt. De

inhoud van dit schrijven is voor gedaagde aanleiding

geweest op 23 november 1994 nader advies te vragen aan

voornoemde GGD-arts met betrekking tot de noodzaak van

verhuizing van appellant van Alkmaar naar

Nieuw-Schoonebeek in verband met zijn long- en

hartklachten. De GGD heeft geen aanleiding gevonden het

eerder gegeven advies te wijzigen.

Voorts heeft gedaagde bij de besluitvorming de verklaring

betrokken van de huisarts A.J. Engbers die appellant

tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase voorafgaand aan

het bestreden besluit heeft overgelegd. De daarin

vervatte visie dat appellant op een gesaneerde woning is

aangewezen heeft gedaagde blijkens de aan de

besluitvorming ten grondslag liggende stukken als juist

aanvaard en afgewogen tegen het hem bekende gegeven dat

appellant ook in Alkmaar over een dergelijke woning de

beschikking had. Ook de overige door appellant ter

hoorzitting verstrekte inlichtingen, als hiervoor

vermeld, heeft gedaagde bij de besluitvorming betrokken.

Nu deze geen aanleiding geven voor de veronderstelling

dat het advies van de GGD niet gevolgd zou kunnen worden,

ziet de Raad geen reden de besluitvorming van gedaagde

deswege in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en

3:9 van de Awb te achten.

Ook overigens is de Raad niet kunnen blijken dat het

bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is

voorbereid. Blijkens de in eerste aanleg overgelegde

stukken met betrekking tot de advisering door de GGD

heeft de GGD-arts Tiessen appellant medisch onderzocht en

schriftelijke inlichtingen ingewonnen bij de huisarts

Engbers, waardoor hij op de hoogte was van de aard van

appellants long- en hartklachten en de hem in verband

daarmee voorgeschreven medicijnen.

Vervoerskostenvergoeding

Met betrekking tot de aan appellant door gedaagde

toegekende vervoerskostenvergoeding overweegt de Raad

allereerst in het voetspoor van zijn onder de vigeur van

artikel 57, tweede lid van de AAW ontwikkelde

jurisprudentie en onder verwijzing naar hetgeen hij heeft

overwogen in zijn uitspraak van 11 april 1995, RSV

1995/282, dat een vervoersvoorziening als hier aan

appellant door gedaagde is toegekend, is bedoeld om

binnen zijn directe woon- en leefomgeving in voldoende

mate zijn sociale contacten te onderhouden en deel te

nemen aan het leven van alledag en dat het bezoek aan

elders wonende familieleden, vrienden en kennissen

daarbij, behoudens uitzonderingsgevallen, buiten

beschouwing dient te worden gelaten. Dat appellant ter

voorkoming van vereenzaming op contacten als

laatstbedoeld zodanig was aangewezen dat hier van een

uitzonderingsgeval moet worden gesproken, acht de Raad

onvoldoende aannemelijk geworden.

De Raad verheelt daarbij niet dat het bezoek aan zijn in

Spijkenisse wonende moeder (die hem vanwege haar

lichamelijke toestand niet meer kan bezoeken) voor

appellant aanmerkelijke kosten met zich brengt en dat die

bij bekostiging uit de toegekende

vervoerskostenvergoeding een aanzienlijk beslag daarop

leggen. Dat kan evenwel geen afbreuk doen aan evenvermeld

uitgangspunt. De Raad merkt daarbij nog op dat bij de

vraag of een vervoersvoorziening als de onderhavige is

aangewezen er niet van behoeft te worden uitgegaan dat

alle bij de betrokkene levende wensen voor vervulling in

aanmerking dienen te komen, maar slechts een zodanig

aantal dat nog gezegd kan worden dat betrokkene - van wie

in redelijkheid kan worden gevergd dat hij of zij zich

zekere beperkingen getroost - binnen het naaste woon- en

leefmilieu nog in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het

leven van alledag.

Naar uit het hiervoor overwogene volgt is met toekenning

bij het bestreden besluit aan appellant van een bedrag

van f 1.625,- per jaar, hetgeen overeenkomt met 2500 te

verrijden kilometers, geen situatie ontstaan waardoor

gezegd zou moeten worden dat geen sprake meer is van

deelname door appellant aan het maatschappelijk verkeer

als hiervoor bedoeld en zoals voorzien in artikel 2 van

de Wvg.

Financiële tegemoetkoming na verhuizing

De aanvraag tot een financiële tegemoetkoming in verband

met de verhuizing van Alkmaar naar Nieuw-Schoonebeek

steunt, naar tussen partijen in confesso is, op het

bepaalde in artikel 2.11 van de verordening, en ziet op

vergoeding van de saneringskosten van de nieuwe woning

van appellant in verband met zijn longklachten. Geheel

daarlatend of die verhuizing en sanering op grond van een

sociale en/of medische noodzaak dringend wenselijk is,

welke voorwaarde wordt gesteld in artikel 2.11 van de

verordening, ziet de Raad de afwijzing van het daartoe

strekkend verzoek van appellant reeds hierom standhouden,

nu van de zijde van gedaagde er ter zitting van de Raad

terecht op is gewezen dat inrichtingskosten bij

verhuizing naar een andere woning algemeen gebruikelijk

zijn en dat appellant bij de inrichting van zijn woning

rekening heeft kunnen houden met de daarbij voor hem

geldende saneringseisen. Niet gesteld is van de zijde van

appellant, noch anderszins is de Raad gebleken, dat zijn

verhuizing naar Nieuw-Schoonebeek een zodanig acuut

karakter had dat hij plotseling voor extra uitgaven is

komen te staan.

Nu ook overigens niet is gebleken dat het bestreden

besluit is genomen in strijd met enige in casu van

toepassing zijnde geschreven of ongeschreven regel van

(supra)nationaal recht of met een beginsel van behoorlijk

bestuur, treft het ingestelde hoger beroep doel.

Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank ten

onrechte tot vernietiging van het bestreden besluit is

overgegaan, zodat de aangevallen uitspraak voor

vernietiging in aanmerking komt en het inleidend beroep

alsnog ongegrond moet worden verklaard.

De Raad acht geen termen aanwezig om een

proceskostenveroordeling uit te spreken op grond van het

bepaalde in artikel 8:75 van de Awb . In artikel 1 aanhef

en onder a van het Besluit Proceskosten bestuursrecht is

bepaald dat een veroordeling in de kosten uitsluitend

betrekking kan hebben op kosten van een door een derde

beroepsmatig verleende bijstand. Mede gelet op het

verhandelde ter zitting staat voor de Raad vast dat

daarvan in het geval van appellant, wiens gemachtigde in

het kader van zijn vrijwilligerswerk voor de ANIB

bijstand heeft verleend, geen sprake is geweest.

Beslist dient te worden als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond;

Verstaat dat de gemeente Schoonebeek aan appellant het

gestorte recht van ƒ 150,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en

mr. D.J. van der Vos en mr. R.A.F. de Guasco als leden,

in tegenwoordigheid van F.E. Rosingh als griffier en

uitgesproken in het openbaar op 16 juli 1996.

(get.) M.I. 't Hooft.

(get.) F.E. Rosingh.

AS

1308

+B


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature