Boete wegens het in strijd met de Telecommunicatiewet gebruiken van frequentieruimte zonder vergunning. Ten tijde van de controle was geen sprake van concrete aanknopingspunten waaruit bleek dat het signaal van een andere antenne-installatie dan die van appellant vandaan kon komen, zodat er voor de toezichthouders geen aanleiding bestond nader onderzoek te verrichten. Ook nu heeft appellant nog steeds onvoldoende concrete aanknopingspunten aangereikt voor de mogelijkheid dat het signaal van een andere antenne-installatie vandaan kwam dan die van hem. Daarom bestaat er geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Wijziging jurisprudentielijn. In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4761, onder 15) en in het belang van de rechtseenheid beoordeelt het College in boetezaken voortaan ambtshalve of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM , is overschreden.