Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

afwijzing subsidie TVL, bepaling omzetverlies, manier van boekhouden, POC-methode, uitgaan van aangifte ob, geen succesvol beroep op evenredigheidsbeginsel

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/61

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen [naam 1] , te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. C. Schipperus)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. J.W.P. van Oosten)

Procesverloop

Met het besluit van 17 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 (Q2) van 2021 afgewezen.

Met het besluit van 21 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.

De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De onderneming heeft op 4 november 2024 een nader stuk ingezonden.

De zitting was op 14 november 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Voor de onderneming waren verder aanwezig [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.1

De onderneming is een grote onderneming in de zin van de TVL. Zij doet over haar gehele omzet aangifte omzetbelasting. De onderneming heeft voor Q2 van 2021 subsidie aangevraagd. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 30% moet zijn. De minister stelt zich op het standpunt dat hij voor het bepalen van dit omzetverlies uitgaat van de bij de Belastingdienst ingediende aangiften omzetbelasting en dat dit een bewuste keuze van de regelgever is. De onderneming is het hier niet mee eens.

1.2

De onderneming stelt allereerst dat de omzet niet aan de hand van de aangifte omzetbelasting kan worden bepaald, omdat op die manier niet een compleet beeld ontstaat van de omzet die in een bepaalde periode is gerealiseerd. De boekhoudkundige methode die zij op grond van richtlijnen voor de jaarverslaglegging verplicht toepast voor de winst- en verliesrekening is de percentage of completion-methode (POC-methode). De POC-methode past de onderneming toe, omdat de projecten die de onderneming aanneemt omvangrijk zijn en in de uitvoering een lange looptijd hebben, nagenoeg altijd meerderjarig. De projectopbrengst en de projectkosten worden volgens de POC-methode zodanig aan een periode toegerekend dat deze naar rato van de verrichte prestaties in de winst- en verliesrekening worden verwerkt. Projectopbrengsten worden in de winst- en verliesrekening verwerkt in de perioden waarin het werk wordt verricht. Het facturatieschema daarentegen is gebaseerd op vooraf met de opdrachtgever overeengekomen momenten. Het facturatieschema vormt de basis voor het doen van de aangiften omzetbelasting. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen de omzet voor de aangiften omzetbelasting en de gerealiseerde omzet in de winst- en verliesrekening. Om een volledig beeld te krijgen van de omzet die in een bepaalde periode is gerealiseerd, kan daarom niet worden volstaan met gegevens uit de aangifte omzetbelasting. Er dient ook rekening te worden gehouden met een correctie voor omzet die wel wordt gerealiseerd in het betreffende tijdvak, maar waarvoor in dat tijdvak niet wordt gefactureerd en de omzet dus niet in de aangifte omzetbelasting wordt verantwoord. Deze omzet moet worden toegevoegd aan de omzet zoals deze blijkt uit de aangifte omzetbelasting. De onderneming ziet in de tekst van artikel 2.3.15., vijfde lid, van de TVL steun voor haar stelling dat niet uitsluitend naar de aangifte omzetbelasting moet worden gekeken. Er staat immers in de tweede volzin van dit artikellid dat tevens als omzet wordt beschouwd omzet die op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de grote onderneming.

1.3

Verder stelt de onderneming dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het bepalen van omzetverlies aan de hand van de aangifte omzetbelasting is niet geschikt voor ondernemingen die die omzet verantwoorden aan de hand van de POC-methode, omdat dit leidt tot een verkeerde uitkomst. De onderneming heeft bij het doen van haar aanvragen om subsidie op grond van de TVL haar omzet consequent op basis van haar financiële administratie opgegeven, omdat zij uit contact met medewerkers van de minister heeft begrepen dat in haar geval de tweede volzin van het vijfde lid van artikel 2.3.15. van de TVL toepassing is. De onderneming heeft daarom voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 binnen de aanvraagperiode geen aanvraag ingediend, omdat zij meende dat zij op grond van de gegevens uit haar financiële administratie onvoldoende omzetverlies had geleden.

Wettelijk kader

2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door het College

Bepaling omzetverlies

3.1

Partijen verschillen allereerst van mening hoe het omzetverlies van de onderneming moet worden bepaald. De onderneming vindt dat haar omzetverlies moet worden bepaald aan de hand van haar financiële administratie vanwege de boekhoudkundige methode die zij hanteert. De minister stelt dat het omzetverlies moet worden bepaald aan de hand van de aangiften omzetbelasting.

3.2

Het College is van oordeel dat de minister terecht het omzetverlies heeft

bepaald aan de hand van de omzet die de onderneming in de aangiften omzetbelasting heeft opgenomen. Niet in geschil is dat de onderneming over haar gehele omzet aangifte omzetbelasting doet. De minister heeft daarom op grond van artikel 2.3.15., vijfde lid, eerste volzin, van de TVL bij de bepaling van het omzetverlies terecht deze aangiften als uitgangspunt genomen. Het College heeft al eerder geoordeeld (vergelijk de uitspraak van 11 juni 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:382), onder 5.1 en 5.3) dat het een bewuste keuze is van de regelgever om bij het vaststellen van de omzet uit te gaan van de aangifte omzetbelasting, om een goede uitvoering en controle mogelijk te maken, de regeldruk te beperken en dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Aangezien in de toelichting bij de TVL voor grote ondernemingen bij deze manier van omzet bepalen is aangesloten (zie Stcrt. 2021, nr. 23574, pagina 12, laatste alinea), is het College van oordeel dat de minister ook bij de omzetbepaling van grote ondernemingen terecht is uitgegaan van de aangiften omzetbelasting. Het College volgt de onderneming niet in haar stelling dat de tekst van artikel 2.3.15., vijfde lid, van de TVL de minister niet dwingt tot het bepalen van het omzetverlies alleen aan de hand van de aangiften omzetbelasting, maar dat ook in een voorkomend geval kan worden aangesloten bij de administratie van een onderneming. In bedoeld vijfde lid is immers bepaald dat “Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt (…)”. Nu in het geval van de onderneming vaststaat dat zij over haar gehele omzet aangifte doet en alle omzet dus in de aangifte omzetbelasting wordt gerapporteerd, komt de minister niet toe aan toepassing van de tweede volzin van het vijfde lid van dit artikel. Verder heeft het College al eerder geoordeeld dat de factuurdatum bepalend is voor de omzet in een periode, ook als de prestatie in een andere periode wordt geleverd (vergelijk de uitspraak van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380), onder 12). Het College ziet in hetgeen de onderneming heeft aangevoerd geen aanleiding om, in weerwil van de tekst van de TVL, de toelichting daarop en de jurisprudentie van het College, tot een ander oordeel te komen.

Beroep op het evenredigheidsbeginsel

3.3

De onderneming heeft verder een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. In dat kader moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van de TVL in het voorliggende geval onevenwichtig is (zie de uitspraak van het College van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190) onder 8.2). Het bestreden besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. De onderneming heeft geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd, die maken dat de minister had moeten afwijken van de TVL. Dat het bestreden besluit volgens de onderneming voor haar onevenredig nadelig uitpakt, omdat er geen rekening wordt gehouden met de manier waarop zij haar omzet verantwoordt en er in haar ogen een onjuiste vergelijking wordt gemaakt, overtuigt het College niet. De onderneming heeft namelijk over andere periodes, waarbij de minister op dezelfde manier het omzetverlies heeft bepaald, wel subsidie op grond van de TVL ontvangen. Dat de onderneming in een enkele periode niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de omzetvergelijking op basis van de omzet uit de aangiften omzetbelasting niet geschikt is om het omzetverlies te bepalen of dat de uitkomst onevenwichtig is. De stelling van de onderneming dat zij van medewerkers van de minister heeft begrepen dat bij het bepalen van het omzetverlies in haar geval niet wordt uitgegaan van aangiften omzetbelasting heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit de overgelegde chats blijkt dat in ieder geval niet. Dat de onderneming voor Q3 van 2021 binnen de aanvraagperiode geen aanvraag om subsidie heeft ingediend, berust op een eigen inschatting van de onderneming over de kans op toewijzing van de aanvraag en komt voor haar rekening. Dit maakt de afwijzing van de aanvraag voor subsidie over Q2 van 2021 niet onevenredig. Er is geen reden is om artikel 2.3.15. vijfde lid, eerste volzin, van de TVL in dit geval buiten toepassing te laten.

3.4

De minister heeft de aanvraag om subsidie van de onderneming voor Q2 van 2021 terecht afgewezen op de grond dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt.

Slotsom

4 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.

w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. P.M. Beishuizen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Artikel 2.3. 15. (bepaling omzetverlies), eerste en vijfde lid

1. Het omzetverlies van de grote onderneming wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode, met dien verstande dat indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, telkens uit wordt gegaan van de omzet van die groep. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

5. Als de omzet van de grote onderneming, of indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, de omzet van die groep, wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de grote onderneming of de groep aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de grote onderneming of, indien de grote onderneming deel uitmaakt van een groep, van die groep. Indien een grote onderneming deel uitmaakt van een groep, wordt niet als omzet beschouwd de omzet tussen de ondernemingen die deel uitmaken van die groep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature