Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 21/1436
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen Brassto B.V., te Dordrecht
(gemachtigde: mr. J.M. de Heer)
en
de minister van Klimaat en Groene Groei
(gemachtigden: mr. L. Brand en J. Kruit)
Procesverloop
Brassto heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 12 november 2021 (bestreden besluit), dat betrekking heeft op de aanwijzing van Stedin tot netbeheerder van het elektriciteitsnet en het gastransportnet dat in eigendom was van Rendant Parknet Beheer B.V. (Rendant). Met de besluiten van 21 december 2021 en 31 maart 2022 heeft de minister wijzigingen aangebracht in het bestreden besluit.
Het beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook betrekking op deze wijzigingsbesluiten.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen en [naam] namens Brassto.
Overwegingen
Inleiding
1.1
Over het besluit tot aanwijzing van Stedin tot netbeheerder van het elektriciteits- en gasnet van Rendant en het enkele malen uitstellen van de inwerkingtreding daarvan (uitstelbesluiten) tot respectievelijk 1 januari 2020, 1 januari 2021 en 1 april 2021 heeft het College al een eerdere uitspraak gedaan op 30 maart 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:343). Het College heeft het beroep tegen deze uitstelbesluiten ongegrond verklaard omdat, samengevat, de minister het belang van Rendant en Stedin bij een voldoende definitieve waardevaststelling heeft kunnen stellen boven het belang van Brassto bij spoedige inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten. Verder heeft het College in die uitspraak overwogen dat voor verder uitstel van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten, gelet op de stand van zaken in de civiele procedure over de waardevaststelling, geen voldoende rechtvaardiging meer bestaat.
Vervolgens heeft de minister de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten wederom enkele malen uitgesteld tot respectievelijk 1 januari 2022, 1 april 2022 en ten slotte 1 juni 2022. Over het beroep tegen deze laatste uitstelbesluiten gaat deze uitspraak.
1.2
Op 12 maart 2022 heeft de minister een persoon aangewezen (stille curator) als bedoeld in artikel 13a, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 (Elektriciteitswet) en artikel 5a, eerste lid, van de Gaswet .
1.3
De aanwijzingsbesluiten elektriciteits- en gasnet zijn op 1 juni 2022 in werking getreden. Rendant heeft per 1 juli 2022 haar netten overgedragen aan Stedin.
1.4
Voor de verdere achtergrond en het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van het College van 30 maart 2021.
Standpunt Brassto
2 Brassto voert aan dat de minister de belangen van Brassto bij een spoedige overdracht onvoldoende heeft meegewogen. Ook heeft de minister gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van het College van 30 maart 2021 heeft de minister zich tijdens de vorige zitting bij het College op het standpunt gesteld dat geen rechtvaardiging bestaat voor verder uitstel van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten. Desondanks heeft de minister nog een aantal keren besloten tot uitstel. Gezien de zwaarwegende belangen van Brassto bij een spoedige overdracht van de netten mocht Brassto er op vertrouwen dat de minister volgens diens standpunt op de zitting zou handelen. De minister presenteert als nieuw gegeven dat hij een werkbare situatie moest creëren en Stedin in staat moest stellen voor goed werkende netten zorg te dragen. Ook geeft de minister als reden op dat hij extern juridisch advies moest inwinnen over de vraag of naast de economische eigendom ook de juridische eigendom moest worden overgedragen. Dit was echter niets nieuws. Van meet af aan heeft de minister een ordentelijke overdracht van de netten voor ogen gehad. En ook de vraag of de economische of juridische eigendom moest worden overgedragen lag ten tijde van de vorige procedure bij het College en enkele voorgaande besluiten tot uitstel al voor. Dit rechtvaardigt geen verder uitstel.
Standpunt minister
3 De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Op grond van de stand van zaken op het moment van de zitting bij het College heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestond voor verder uitstel, maar dat betekent niet dat de minister nooit meer een ander standpunt zou kunnen innemen. Onder andere een verzoek tot uitstel en het feit dat partijen wederom niet tot overeenstemming konden komen, wat de veiligheid van de netten in gevaar zou brengen bij inwerkingtreding, heeft ertoe geleid dat de minister heeft gekozen voor verder uitstel. De minister stelt zich verder op het standpunt dat hij de belangen van Brassto bij een snelle inwerkingtreding wel degelijk bij de besluitvorming heeft betrokken. De minister heeft echter het belang van een veilig en goed netbeheer en ook de continuïteit van de levering doorslaggevend geacht. Er was geen zicht op afspraken tussen Rendant en Stedin over de overdracht en de feitelijke gang van zaken, zodat onvoldoende vast stond dat het netbeheer op een verantwoorde wijze kon worden uitgevoerd. Rendant en Stedin konden geen overeenstemming bereiken over de overdracht van de juridische eigendom van de netten. Gelet op de onduidelijkheid hierover en het belang van het vraagstuk voor een goede en veilige afwikkeling heeft de minister besloten dit punt goed en zorgvuldig te onderzoeken. Daarnaast was onvoldoende zeker dat de leveringszekerheid kon worden gewaarborgd. Om de afnemers een leverancier te laten kiezen en het net goed te kunnen beheren, moest Stedin toegang hebben tot het net en de gegevens van Rendant. Het risico de besluiten in werking te laten treden, terwijl ook hierover geen afspraken waren gemaakt, was te groot. Inwerkingtreding van de besluiten, eventueel in combinatie met handhavend optreden, achtte de minister niet wenselijk, omdat met een last onder dwangsom alleen de overdracht van de economische eigendom kon worden afgedwongen. Alles afwegende is de minister tot de conclusie gekomen dat het noodzakelijk was om een stille curator aan te wijzen om de overdracht van de netten te bewerkstelligen en daarbij de veiligheid en de continuïteit van de leveringszekerheid te waarborgen. Dit moest zorgvuldig worden voorbereid, omdat het een ingrijpende maatregel betreft die niet zonder meer kan worden opgelegd.
Oordeel van het College
4.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie de uitspraak van het College van 17 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:852, onder 9.1). Daarvan is hier geen sprake. Uit de uitspraak van het College van 30 maart 2021, onder 8.3, moet worden afgeleid dat het standpunt van de minister is gerelateerd aan de stand van zaken in de civiele procedure over de waardevaststelling. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de minister heeft toegezegd dat hij een eventueel volgend verzoek tot uitstel van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten altijd zou afwijzen. De minister heeft op grond van andere feiten en omstandigheden dan de procedure over de waardevaststelling besloten tot verder uitstel van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten.
4.2
Naar het oordeel van het College heeft de minister de uiterste datum van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten na 1 april 2021 nog weer enkele malen kunnen uitstellen en uiteindelijk kunnen bepalen op 1 juni 2022. De minister heeft de belangen van veilig en goed netbeheer en de continuïteit van de levering kunnen stellen boven het belang van Brassto bij spoedige inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten. Weliswaar was al langer bekend dat er problemen waren bij de overdracht van de netten, maar uit de toelichting van de minister blijkt dat het ging om een complexe voortschrijdende situatie zonder precedent, waarin een zorgvuldige en tijdrovende benadering nodig was om te voorkomen dat er onaanvaardbare (continuïteits)problemen zouden ontstaan door de overdracht. Voorop staat dat de twee bij de overdracht betrokken partijen maar niet tot afspraken kwamen die nodig waren voor een goede overdracht. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat, toen de discussie over de waardevaststelling niet meer voorop stond, een rol ging spelen wat de overdracht van de economische eigendom van de netten in deze situatie precies zou inhouden, mede gezien de hypotheken die op de netten rustten. Daar kwam geen duidelijk antwoord op. Ook waren er groeiende zorgen over de financiële situatie van Rendant en bleek het niet eenvoudig om met Rendant tot afspraken te komen. Onder deze omstandigheden zou het afdwingen van medewerking aan de overdracht niet leiden tot een situatie waarin een veilig en goed netbeheer en continuïteit van de levering waren gegarandeerd. Zoals uiteindelijk ook is gebleken, was de inzet van een stille curator in dit geval een betere oplossing. De inzet van een stille curator vergt echter ook de nodige voorbereidingstijd, omdat dit een ingrijpend middel is (zie Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 3, blz. 34). Het College kan deze afweging volgen. Daarbij tekent het College tot slot aan dat het laatste, tot een verlenging van twee maanden beperkte, uitstel van de inwerkingtreding van de aanwijzingsbesluiten op verzoek van de stille curator heeft plaatsgevonden, omdat deze ook nog enige tijd nodig had om zijn werkzaamheden uit te voeren.
Slotsom
5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. B. Bastein en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
w.g. J.H. de Wildt De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.