Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 22/981
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen
[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] , (de onderneming)
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en W. Dam).
Procesverloop
Met het besluit van 29 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 19 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] en [naam 4] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.4.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q3 van 2021 uiterlijk op 26 oktober 2021 om 17.00 uur konden indienen. Vanwege een ICT-update die langer duurde dan gepland is de aanvraagperiode eenmalig verlengd tot 29 oktober 2021 om 17.00 uur. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Wel heeft de minister voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag, de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert aan dat zij door bijzondere persoonlijke omstandigheden de aanvraag op een laat moment indiende (vlak voor 17.00 uur), maar niet te laat. Door een internetstoring is de aanvraag echter niet op tijd verstuurd. Dit constateerde zij op vrijdag 29 oktober 2021 om 17.15 uur. Daarop heeft de onderneming direct actie ondernomen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) was echter telefonisch niet meer bereikbaar. In het weekend heeft zij een e-mailbericht gestuurd en op maandagochtend heeft zij meteen telefonisch contact opgenomen met RVO. De onderneming kreeg van RVO een positieve reactie over de mogelijkheid om alsnog een aanvraag in te dienen. Als kleine onderneming is de TVL-subsidie van groot belang. Het ongegrond verklaren van het bezwaar staat volgens de onderneming niet in verhouding tot het financiële gemis. Zij hoopt dan ook op begrip.
Standpunt van de minister
4. De minister houdt vast aan zijn standpunt dat de onderneming geen aanspraak kan maken op subsidie, omdat zij geen tijdige aanvraag heeft gedaan en daardoor niet voldoet aan de in de TVL gestelde eisen. De aanvraag is op 1 november 2021 ontvangen. De persoonlijke omstandigheden die de onderneming naar voren heeft gebracht, vindt de minister onvoldoende om een te laat ingediende aanvraag in behandeling te nemen. De onderneming had bijna drie maanden voor het indienen van een aanvraag en had zich daarvoor kunnen laten bijstaan door een gemachtigde. De onderneming heeft bovendien niet aangetoond dat er aan haar zijde inderdaad sprake was van een internetstoring. Ook is niet gebleken dat er een storing was aan de kant van verweerder of dat de onderneming voor het verstrijken van de termijn telefonisch contact met RVO heeft opgenomen. De minister gaat daarom uit van de indieningsdatum van 1 november 2021. Het te laat indienen van de aanvraag en de financiële gevolgen daarvan komen voor rekening van de onderneming. De minister ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de geldende bepalingen in de TVL.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.4.6, eerste lid en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4. 8, eerste en tweede lid, van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de aanvraag van de onderneming niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip door de minister is ontvangen. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming stelt dat zij tijdig een aanvraag heeft ingediend, maar dat de aanvraag door een internetstoring niet is verstuurd. Dat sprake was van een internetstoring is door haar echter niet onderbouwd. Ook de minister heeft niet terug kunnen vinden dat er tijdig een aanvraag is ingediend. De minister is er dus terecht vanuit gegaan dat de onderneming pas op 1 november 2021 voor het eerst een aanvraag heeft ingediend. De termijnoverschrijding moet dan ook voor rekening en risico van de onderneming blijven. Dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
5.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.4.6, eerste lid en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.4. 8, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. H. van den Heuvel De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.4.6 eerste lid en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.4. 8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 31 augustus 2021 tot en met 26 oktober 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 8.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.