E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:CBB:2021:170
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19/1363

Inhoudsindicatie:

Beroep ongegrond. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over de wijze van vaststelling van de melkproductie faalt. Appellante wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder in een situatie als hier aan de orde, waarin, zoals appellante stelt, een groot deel van het jongvee in 2015 (na de peildatum) heeft afgekalfd en dus in dat jaar relatief weinig melk heeft gegeven, de fosfaatproductie per melkkoe moet worden gebaseerd op die van melkkoeien die twee of meer keer hebben afgekalfd. Verder heeft verweerder een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling van artikel 23, zesde lid, van de Msw. Uit het overgelegde melkleverantieoverzicht 2015 blijkt niet dat sprake is van een negatieve invloed van het ongeval op de melkproductie. Het overzicht laat een stijgende melkproductie zien voor de maanden september, oktober en november, die vergelijkbaar is met de groei in de melkproductie in de maanden voorafgaand aan het ongeval. De stelling van appellante dat zij met een uitgebalanceerde voeding een hogere melkproductie heeft weten te behalen, kan het gestelde causale verband niet onderbouwen. Tot slot heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat op haar een buitensporige last rust.

De verplaatsing in combinatie met de uitbreiding op het moment en de wijze zoals appellante heeft gedaan, acht het College niet navolgbaar. Dat een van de vennoten van appelante een ongeval heeft gehad en gekozen is voor groei met eigen aanwas, waardoor appellante op de peildatum, naar eigen zeggen, nog geen representatieve (in samenstelling) veestapel had, zijn ondernemersrisico’s en keuzes die voor rekening van appellante moeten blijven.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie