Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

GLB. Uitbetaling betalingsrechten. Geen grond voor het oordeel dat appellante geen procesbelang heeft. Verweerder heeft de opgegeven oppervlaktes geheel in aanmerking genomen, maar appellante stelt in beroep ook dat zij technische problemen heeft ervaren bij het invullen van de Gecombineerde opgave waardoor zij niet alle percelen voor uitbetaling heeft kunnen aanvinken.

Appellante heeft er bewust voor gekozen om bij acht percelen een oppervlakte van 0,00 ha in te vullen om een korting te voorkomen. Zij heeft niet om uitbetaling van hectares op de desbetreffende percelen verzocht. Dat sprake was van een technische storing bij verweerder bij het invullen of indienen van de Gecombineerde opgave is niet komen vast te staan. Beroep ongegrond.

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 19/1436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2020 in de zaak tussen Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. van der Voort).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2018 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).

Bij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1

Appellante heeft op 14 mei 2018 de Gecombineerde opgave 2018 ingediend. Appellante heeft hierbij 294,30 hectare (ha) landbouwgrond opgegeven voor uitbetaling. Bij enkele percelen heeft appellante 0,00 ha opgegeven en niet om uitbetaling gevraagd.

1.2

Appellante heeft in een brief van 15 mei 2018 aan verweerder geschreven dat zij problemen heeft ervaren bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2018.

2. Verweerder heeft aan appellante een bedrag van € 101.267,66 aan basis- en vergroeningsbetaling toegekend. De voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 294,30 ha is door verweerder geheel in aanmerking genomen.

3.1

Appellante stelt dat een positieve bijstelling van het aantal betalingsrechten en de daarmee samenhangende waarde als gevolg van het lopende beroep over de toewijzing van betalingsrechten aan appellante (zaaknummer 19/1268) van invloed zal zijn op de uitbetaling van de betalingsrechten van appellante over 2018. Verweerder betoogt dat appellante geen procesbelang heeft omdat zij heeft gekregen wat zij heeft aangevraagd en maximaal toegekend kon worden. Dat tussen appellante en verweerder nog een procedure aanhangig is over de betalingsrechten en uitbetaling daarvan in eerdere jaren maakt volgens verweerder niet dat appellante alsnog procesbelang heeft. In het algemeen geldt dat een extra toekenning van betalingsrechten en/of een gewijzigde waarde van betalingsrechten voor 2015 doorwerkt en kan leiden tot een wijziging van de uitbetaling over volgende jaren. Als de lopende procedure bij het College over de toewijzing van betalingsrechten van appellante ertoe leidt dat het aantal betalingsrechten gewijzigd dient te worden dan wel de waarde wijzigt, en dit gevolgen heeft voor de uitbetaling over 2018, zal voor dat jaar aanpassing volgen. Een eventuele extra toewijzing van betalingsrechten zal echter niet ertoe leiden dat appellante meer krijgt uitbetaald over 2018 omdat alle aangevraagde hectares in aanmerking zijn genomen. Het aantal betalingsrechten overstijgt dit aantal ruim zodat een eventuele verhoging geen wijziging brengt in het aantal uit te betalen hectares, aldus verweerder.

3.2

Het College overweegt als volgt over de vraag of appellante procesbelang heeft. Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van dat rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Daarbij is niet van belang dat verweerder bij het bestreden besluit al volledig is tegemoetgekomen aan het toen door belanghebbende ingenomen standpunt (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:392)).

3.3

Het College ziet geen grond voor het oordeel dat appellante geen procesbelang heeft. Verweerder heeft weliswaar de door appellante voor uitbetaling opgegeven oppervlaktes geheel in aanmerking genomen, maar in bezwaar en beroep betoogt appellante ook dat zij technische problemen heeft ervaren bij het invullen van de Gecombineerde opgave waardoor zij niet alle percelen voor uitbetaling heeft kunnen aanvinken. De uitbetaling van die percelen is in deze procedure aan de orde. Het College zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de door appellante aangevoerde beroepsgronden.

4.1

Appellante stelt in beroep dat zij technische problemen heeft ervaren bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2018. De topografische grenzen van de percelen 30, 179, 180, 181, 182, 185, 186 en 188 waren niet al in het systeem ingetekend. Appellante kon de percelen alleen maar aanmelden als zij geen vinkje zette bij de vraag of zij haar betalingsrechten wilde verzilveren. De opgegeven oppervlakte voor benutting van betalingsrechten heeft appellante bij deze percelen op 0,00 ha gezet om een eventuele korting te voorkomen. Technische problemen mogen volgens appellante niet ertoe leiden dat subsidiabele gewaspercelen niet voor verzilvering in aanmerking komen. Appellante heeft bij brief van 15 mei 2018 aan verweerder gemeld dat zij voornoemde problemen had met de Gecombineerde opgave 2018 en dat appellante de betalingsrechten ook wil laten uitbetalen indien blijkt dat zij betalingsrechten op de percelen kan benutten.

4.2.1

Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er volgens zijn gegevens geen technische storing was aan het systeem op 14 mei 2018, de dag waarop appellante de Gecombineerde opgave heeft ingevuld. Dit blijkt volgens verweerder ook uit het feit dat appellante in staat is geweest de Gecombineerde opgave in te dienen.

4.2.2

Verweerder heeft bevestigd dat van de percelen 30, 179, 180, 181, 182, 185, 186 en 188 in het systeem geen referentieperceel was opgenomen. Onder de desbetreffende percelen liggen niet-subsidiabele referentiepercelen, zodat in de Gecombineerde opgave geen voorgestelde topografische grens is te zien, hetgeen ook is terug te zien als 0,00 ha in de kolom “voorgestelde oppervlakte”. Zelf intekenen van percelen is wel mogelijk en dat heeft appellante ook gedaan. Volgens verweerder is het eveneens juist dat appellante de Gecombineerde opgave niet heeft kunnen invullen zoals in voorgaande jaren omdat het met ingang van 2018 niet meer mogelijk is om uitbetaling te kiezen indien bij een perceel een oppervlakte van 0,00 ha wordt ingevuld, zoals appellante heeft gedaan.

5.1

Het College stelt vast dat appellante bewust ervoor heeft gekozen om bij de percelen 30, 179, 180, 181, 182, 185, 186 en 188 een oppervlakte van 0,00 ha in te vullen. Zoals appellante in haar brief van 15 mei 2018 heeft opgenomen en ook ter zitting nogmaals heeft bevestigd, heeft zij een oppervlakte van 0,00 ha ingevuld om een eventuele korting te voorkomen, als blijkt dat appellante op de percelen geen betalingsrechten kan benutten. Hoewel het College de keuze van appellante om geen risico te nemen met betrekking tot een mogelijke korting op zichzelf begrijpelijk vindt, kan dit niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Appellante heeft immers in de Gecombineerde opgave niet om uitbetaling van hectares verzocht op de desbetreffende percelen. Dat sprake was van een technische storing aan de zijde van verweerder bij het invullen of indienen van de Gecombineerde opgave voor het jaar 2018 door appellante is niet komen vast te staan. Voor zover appellante een beroep heeft willen doen op overmacht, stuit dit op het voorgaande af.

5.2

Voorts overweegt het College dat appellante niet middels de brief van 15 mei 2018 alsnog om een voorwaardelijke uitbetaling voor de percelen 30, 179, 180, 181, 182, 185, 186 en 188 heeft kunnen verzoeken. De Gecombineerde opgave voorziet niet in de mogelijkheid om voorwaardelijk om uitbetaling te vragen. Had appellante na 15 mei 2018 alsnog om uitbetaling van hectares op genoemde percelen willen verzoeken, dan had zij een nieuwe Gecombineerde opgave kunnen indienen. Appellante had dit tot en met 11 juni 2018 kunnen doen, maar heeft daarvoor niet gekozen. Dit moet voor rekening van appellante blijven.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.

w.g. H.L. van der Beek .w.g. J.M.T. Plouvier


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature