U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 08/475 9 april 2009

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, h.o.d.n. Café Restaurant B, te C, appellant,

gemachtigde: mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden,

tegen

de burgemeester van Scherpenzeel, verweerder,

gemachtigde: M.K. Niermeijer-Benthem, werkzaam bij de gemeente Scherpenzeel.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 8 april 2008, bij de rechtbank Arnhem binnengekomen op 9 april 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 februari 2008.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering een vergunning te verlenen op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn inrichting.

Bij brief van 29 april 2008 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brieven van 6 mei 2008 respectievelijk 29 mei 2008 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 24 juni 2008 heeft de griffier van de rechtbank Arnhem het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan het College.

Bij brief van 18 februari 2009 heeft verweerder een nader stuk aan het College toegezonden.

Op 26 maart 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is na voorafgaande telefonische kennisgeving niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Wet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

" Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

(…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.

(…)

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

(…) "

In de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

" Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat er er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. (…) Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip maaltijd kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBb daaraan heeft gegeven. (…)

Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen: «vlees, vis, gevogelte of wild» (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in geval van een vegetarisch restaurant), «groente» en «aardappelen, rijst of meelspijzen». Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is sprake van een restaurant."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert een horeca-inrichting onder de naam "Café Restaurant B" te D.

- Bij brief van 18 oktober 2007 heeft appellant aan verweerder een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten in zijn inrichting (hierna: aanwezigheidsvergunning).

- Op 20 november 2007 heeft de politie Gelderland-Midden verweerder geadviseerd de aanwezigheidsvergunning te weigeren.

- Bij besluit van 20 november 2007 hebben burgemeester en wethouders van Scherpenzeel de aanwezigheidsvergunning geweigerd.

- Bij brief van 18 december 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 31 januari 2008 heeft is appellant over zijn bezwaar gehoord door de Intergemeentelijke Onafhankelijke Bezwarencommissie Scherpenzeel-Woudenberg (hierna: de commissie).

- Op 18 februari 2008 heeft de commissie aan verweerder geadviseerd het bezwaar van appellant, met verbetering van de motivering, ongegrond te verklaren. In dit advies is overwogen dat de inrichting niet is te beschouwen als een restaurant in de zin van (de toelichting op) artikel 30 van de Wet. Uit de menukaart blijkt immers dat in de inrichting van appellant geen drie componentenmaaltijden worden aangeboden. Derhalve wordt er niet voldaan aan de vereisten die de Wet aan een hoogdrempelige inrichting stelt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, met verbetering van de motivering, ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.

Het bestreden besluit is door verweerder genomen, waardoor het bevoegdheidsgebrek van het primaire besluit is hersteld. Voorts heeft verweerder de onjuiste grondslag van het primaire besluit, de Speelautomatenverordening van 1993, hersteld door het bestreden besluit te baseren op de Wet.

Onder verwijzing naar het advies van de commissie wordt geconstateerd dat de inrichting van appellant is aan te merken als een laagdrempelige inrichting. De inrichting is immers niet te beschouwen als een restaurant in de zin van artikel 30 van de Wet. In een laagdrempelige inrichting mogen geen kansspelautomaten worden geplaatst.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

In de horeca-inrichting die appellant exploiteert is een scheidingswand aangebracht tussen het afhaalgedeelte en het restaurantgedeelte. Het restaurantgedeelte, waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft, voldoet aan de wettelijke vereisten om als hoogdrempelige inrichting te worden aangemerkt.

In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies is aangegeven dat een restaurant eerst als hoogdrempelige inrichting kan worden aangemerkt indien het voor het afhaalgedeelte een van het restaurantgedeelte afwijkende menukaart hanteert. Dit is een onjuiste uitleg van de wettelijke vereisten voor hoogdrempelige inrichtingen.

Door het bestreden besluit te nemen, heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel geschonden. In de gemeente Scherpenzeel zijn er meerdere horeca-inrichtingen die evenals de inrichting die appellant exploiteert, één menukaart hanteert voor zowel het afhaalgedeelte als het restaurantgedeelte. Zo bevinden zich in de omgeving van de inrichting van appellant een shoarmazaak en een Chinees restaurant, die met de inrichting van appellant vergelijkbaar zijn. In deze andere horeca-inrichtingen zijn wel kansspelautomaten aanwezig.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Tussen partijen is in geschil of de inrichting van appellant kan worden aangemerkt als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, onder d, van de Wet.

5.2 Appellant heeft gesteld dat zijn inrichting aan de wettelijke vereisten voor een hoogdrempelige inrichting voldoet doordat er een scheidingswand is aangebracht tussen het afhaalgedeelte en het restaurantgedeelte. Deze stelling kan reeds niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, nu dit besluit is gebaseerd op het standpunt dat de inrichting van appellant laagdrempelig is, omdat geen sprake is van een restaurant in de zin van artikel 30 van de Wet.

5.3 Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

Blijkens de in rubriek 2.1 weergegeven passage uit de memorie van toelichting van de Wet is er sprake van een restaurant, indien de inrichting op verstrekking van zogenaamde driecomponentenmaaltijden is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten.

Appellant heeft ter zitting erkend dat blijkens de ten tijde van het bestreden besluit gehanteerde menukaart, zijn inrichting niet aan bovengenoemd criterium voldeed. Verweerder heeft appellants inrichting dan ook terecht als laagdrempelig aangemerkt. Dit brengt tevens mee dat de aanvraag van appellant om een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten terecht is afgewezen.

5.4 Ten aanzien van appellants beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt het College allereerst dat appellant heeft nagelaten aan te geven op welke inrichtingen hij precies doelt. Voorts heeft verweerder in zijn verweerschrift vermeld dat appellants verwijzing naar andere gelegenheden niet kan slagen, omdat aangenomen mag worden dat die gelegenheden een menukaart hanteren die voldoet aan voornoemd criterium van een restaurant. De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.

5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. G.D. Kleijne


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature