U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 07/683 30 december 2008

40000 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Uitspraak in de zaak van:

Vereniging Mineralen Verwerking Someren, te Someren, appellante,

gemachtigde: mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne,

tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. J. van Essen, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 10 september 2007, bij het College binnengekomen op 12 september 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 augustus 2007.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 april 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van appellante in het kader van de Beleidsregels kostenvergoeding subsidie milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006 (hierna: de Beleidsregels) afgewezen.

Bij brief van 23 oktober 2007 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.

Bij brief van 28 november 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 15 augustus 2008 heeft appellante, in reactie op een verzoek daartoe van het College, een nader stuk in het geding gebracht.

Op 27 augustus 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellante is tevens verschenen A.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 2 van de Beleidsregels luidt als volgt:

"1. De Minister kent een kostenvergoeding toe aan een verzoeker die:

a. voor 18 augustus 2006 geen aanvraag voor MEP-subsidie voor die productie-installatie heeft ingediend als waarvoor hij een verzoek tot kostenvergoeding indient;

b. voor 18 augustus 2006 de voor de aanvraag van de MEP-subsidie benodigde vergunningen heeft aangevraagd; c. redelijkerwijs tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 een volledig ingevuld aanvraagformulier met alle benodigde bijlagen als bedoeld in artikel 15 van de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie had kunnen indienen, en

d. op basis van deze aanvraag, uitgaande van de regels zoals deze golden voor 18 augustus 2006, MEP-subsidie van meer dan € 0,00 had kunnen krijgen.

2. De Minister kent geen kostenvergoeding toe indien voor een productie-installatie subsidie wordt verleend op grond van de in de brief van 11 september 2006 (Kamerstukken II, 28665, 76) aangekondigde subsidieregeling voor vergistingsinstallaties."

Aan de Toelichting op de Beleidsregels ontleent het College het volgende:

" 1. Inleiding

Doel van deze beleidsregels is het bieden van een uniform kader voor een vergoeding van de kosten die door bedrijven zijn gemaakt ten behoeve van het aanvragen van MEP-subsidie, maar deze aanvraag niet voor 18 augustus 2006 hebben ingediend. Door het op nul zetten van de MEP-subsidie voor nieuwe aanvragen (aangekondigd bij brief van de Minister van Economische Zaken van 18 augustus 2006, Kamerstukken II, 28 665, 69, hierna: 0-regeling) is het voor producenten van duurzame elektriciteit niet langer mogelijk een MEP-subsidie te krijgen. Deze MEP-subsidie is bedoeld om de productie van duurzame elektriciteit te stimuleren en is gericht op de vergoeding van de onrendabele top van de productie van duurzame elektriciteit. Het op nihil stellen van de onrendabele top, zonder dat de (potentiële) producenten van duurzame elektriciteit de gelegenheid hadden hierop te anticiperen, houdt in dat bepaalde (potentiële) producenten van duurzame elektriciteit geen subsidie zullen ontvangen. Het wordt niet redelijk geacht dat die producenten van duurzame elektriciteit, die in de verwachting dat zij tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 subsidie zouden kunnen aanvragen reeds bepaalde stappen hebben gezet, zelf al deze kosten dragen. Juist de producenten die al veel stappen hebben gezet die noodzakelijk zijn voor het aanvragen van een MEP-subsidie, bij voorbeeld vergunningen hebben aangevraagd en/of verkregen, en die in 2006 subsidie hadden kunnen aanvragen, worden bijzonder getroffen door het op nihil stellen van de MEP-subsidie voor nieuwe aanvragen. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij formulier gedateerd 18 januari 2007 heeft appellante een aanvraag om kostenvergoeding in het kader van de Beleidsregels ingediend.

- Bij besluit van 25 april 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, daar de aanvraag niet zou voldoen aan de inhoudelijke criteria van de Beleidsregels.

- Bij brief van 25 mei 2007 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 17 juli 2007 heeft in het kader van de bezwaarschriftprocedure een hoorzitting plaatsgevonden. Van het horen is een verslag gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.

In het besluit van 25 april 2007 is geoordeeld dat niet is voldaan aan artikel 2, eerste lid, onder b en c, van de Beleidsregels. Het bezwaar richt zich op artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels.

Zoals blijkt uit het publicatieblad van de gemeente Someren van 27 september 2006, heeft appellante tussen 15 september 2006 en 22 september 2006 een aanvraag bouwvergunning ingediend. De gemeente heeft in een e-mailbericht van 20 september 2006 aangegeven dat appellante de aanvraag op 18 september 2006 heeft ingediend. Weliswaar heeft appellante al eerder, op 9 november 2004, een aanvraag bouwvergunning ingediend, maar deze aanvraag heeft zij eind september 2006 ingetrokken. De procedure voor het aanvragen van deze bouwvergunning is geëindigd, en de aanvraag bestaat niet meer doordat deze is ingetrokken. Nu de bouwvergunning na 18 augustus 2006 is aangevraagd, betekent dit dat appellante op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels geen kostenvergoeding kan worden toegekend. Het argument van appellante dat de aanvraag bouwvergunning van 9 november 2004 op 18 augustus 2006 procedureel nog bestond, omdat deze aanvraag op dat moment nog niet was ingetrokken, maakt dit niet anders. De aanvraag bestaat niet meer door intrekking daarvan en heeft bovendien niet tot resultaat kunnen leiden.

Anders dan appellante betoogt in beroep, is evenmin voldaan aan artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels, dat vereist dat de benodigde bouwvergunning had kunnen worden verleend tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006. Uit de brief van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren van 13 december 2006 blijkt dat de benodigde bouwvergunning waarschijnlijk in de eerste helft van 2007 zou worden verleend. Hieruit valt op te maken dat de bouwvergunning op zijn vroegst in de eerste helft van 2007 zou kunnen worden verleend.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.

Verweerder is van oordeel dat het verzoek om kostenvergoeding van appellante niet kan worden ingewilligd omdat vóór 18 augustus 2006 niet de benodigde bouwvergunning was aangevraagd.

Niet in discussie is, dat appellante al op 9 november 2004 voor dezelfde installatie een aanvraag om bouwvergunning heeft voorgelegd aan burgemeester en wethouders van Someren. Verweerder is van oordeel dat, nu deze aanvraag uiteindelijk is ingetrokken, niet is voldaan aan artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels. Naar het oordeel van verweerder is de in september 2006 aangevraagde bouwvergunning richtinggevend.

Dit standpunt is niet in overeenstemming met de Beleidsregels: artikel 2 verlangt dat v óór 18 augustus 2006 de benodigde vergunningen zijn aangevraagd. Dat is het geval. Dat nadien de bouwaanvraag is ingetrokken, maakt dit niet anders, te meer niet nu het initiatief van appellante niet is gewijzigd. Om praktische redenen is in overleg met burgemeester en wethouders na 18 augustus 2006 een nieuwe aanvraag ingediend en is later de oude aanvraag ingetrokken. Niet uit het oog mag worden verloren, dat appellante in verband met de oude aanvraag kosten heeft gemaakt en de Beleidsregels juist zien op vergoeding daarvan. Intrekken van een aanvraag betekent niet dat er nooit een aanvraag heeft bestaan. Op de peildatum 18 augustus 2006 was een eerder ingediende bouwaanvraag in behandeling en waren door appellante kosten gemaakt.

Het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels bevat evenmin een deugdelijke afwijzingsgrond. Appellante had immers tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 een subsidieaanvraag kunnen indienen. Met zijn verwijzing naar de brief van 13 december 2006 gaat verweerder voorbij aan de modelverklaring bij het verzoek van appellante, waarin de gemeente Someren kenbaar maakt dat er geen beletselen zijn geconstateerd die vergunningverlening vóór 1 januari 2007 onmogelijk zouden hebben gemaakt.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Tussen partijen is in geschil of appellante voldoet aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b en c, van de Beleidsregels, waarin cumulatieve eisen zijn gesteld voor de verkrijging van een kostenvergoeding. Het College overweegt hieromtrent als volgt.

5.2 Allereerst merkt het College het volgende op. Per 18 augustus 2006 is de subsidie ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductiesector voor nieuwe aanvragen op nihil gesteld. Zoals blijkt uit de toelichting op de Beleidsregels wordt het niet redelijk geacht dat die producenten van duurzame elektriciteit, die – in de verwachting dat zij tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 subsidie zouden kunnen aanvragen – voordien reeds bepaalde stappen hebben gezet, zelf al deze kosten dragen.

Uit deze context blijkt dat aan de feitelijke gebeurtenissen die na de peildatum van 18 augustus 2006 hebben plaatsgevonden, een beperkte betekenis toekomt. Zo is denkbaar dat een verzoeker, nadat hem ter ore is gekomen dat de bedoelde subsidie op nihil is gesteld, afziet van het doorzetten van een vergunningaanvraag of aan de snelheid waarmee deze aanvraag wordt afgehandeld een verminderd belang toekent. In beginsel doet dit er niet aan af dat deze verzoeker in aanmerking kan komen voor een vergoeding van de vóór 18 augustus 2008 gemaakte kosten als bedoeld in de Beleidsregels.

5.2.1 Blijkens artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels geldt als vereiste voor toekenning van een kostenvergoeding, dat de verzoeker vóór 18 augustus 2006 de voor de aanvraag van de MEP-subsidie benodigde vergunningen heeft aangevraagd. In het onderhavige geval betreft dit een aanvraag om bouwvergunning voor de betrokken installatie. Deze is door appellante op 9 november 2004, dus vóór 18 augustus 2006, ingediend. Dat deze aanvraag na laatstgenoemde datum na overleg met burgemeester en wethouders van Someren door appellante is ingetrokken en door een gewijzigde aanvraag is vervangen, doet hieraan niet af. In overeenstemming met hetgeen hierboven is opgemerkt, heeft de situatie op 18 augustus 2006 als uitgangspunt te gelden bij de beoordeling of een verzoeker voor een kostenvergoeding in aanmerking komt. Er is geen rechtsgrond om aan te nemen dat – zoals door verweerder is gesteld – uit de latere intrekking van een aanvraag bouwvergunning zou kunnen worden afgeleid dat deze nimmer heeft bestaan.

5.2.2 Het voorgaande neemt niet weg dat een verzoeker die vóór 18 augustus 2006 de benodigde aanvragen heeft ingediend, desalniettemin niet voor een kostenvergoeding in aanmerking komt indien hij niet redelijkerwijs tussen 18 augustus 2006 en 31 december 2006 een volledig ingevuld aanvraagformulier met de benodigde bijlagen had kunnen indienen. Hierop ziet artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels. Ook in dit verband dient de situatie op 18 augustus 2006 als uitgangspunt. Uit de toevoeging van het woord “redelijkerwijs” in de onderhavige bepaling blijkt immers dat verweerder niet zonder meer de feitelijke situatie op 1 januari 2007 voor ogen heeft gehad, maar de verwachtingen die hieromtrent op objectieve gronden konden bestaan.

In dit kader heeft verweerder voorzien in een modelverklaring vergunningverlening waarin het bevoegd gezag kan verklaren dat een algemene beoordeling van de aanvraag is uitgevoerd waaruit is gebleken dat bij de voor de betreffende categorie geldende termijnen en uitgaande van de gangbare praktijk in de gemeente, geen beletselen zijn geconstateerd die een vergunningverlening vóór 1 januari 2007 onmogelijk zouden hebben gemaakt. Deze verklaring – opgesteld namens het bevoegd gezag van de gemeente Someren – is door appellante bij het door haar ingediende aanvraagformulier gevoegd. Dat deze verklaring in strijd met de waarheid is gegeven, is door verweerder niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Evenmin is door verweerder gewag gemaakt van feiten of omstandigheden op grond waarvan appellante er niet op mocht vertrouwen dat zij door het overleggen van genoemde modelverklaring geacht zou worden te hebben voldaan aan het in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels bepaalde.

De door verweerder genoemde brief die door de gemeente Someren op 13 december 2006 aan appellante is verzonden, bevat dezelfde zinsneden als de modelverklaring. Dat in deze brief tevens wordt gemeld dat naar aanleiding van de nieuwe – herziene – vergunningaanvraag van appellante de bouwvergunning waarschijnlijk in de eerste helft van 2007 zal worden verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft hier ontwikkelingen van na 18 augustus 2006. Dat deze ontwikkelingen doorslaggevend zouden zijn voor de toekenning van een kostenvergoeding, blijkt noch uit de tekst van artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels, noch uit het door verweerder in de door hem opgestelde modelverklaring aangelegde criterium.

5.2.3 De conclusie moet luiden dat appellante heeft voldaan aan zowel het in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Beleidsregels als aan het in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Beleidsregels bepaalde en dat haar beroep dus gegrond is. Het bestreden besluit moet derhalve worden vernietigd en verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellante dienen te beslissen.

5.3 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht . Op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- op basis van twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de door appellante in beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 644,- (zegge:

zeshonderdvierenveertig euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet

vergoeden;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door appellante betaalde griffierecht van € 285,- (zegge:

tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt;

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. H.O. Kerkmeester en mr. F.H.M. Possen, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 december 2008.

w.g. C.M. Wolters w.g. E. van Kerkhoven


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature