Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 06/319 22 december 2006

20312 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante van een tuchtuitspraak van 14 maart 2006 met kenmerk TPVV 59/2005 van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees, Kamer primaire sector (hierna: tuchtgerecht).

gemachtigde: A.

1. De procedure

Bij voormelde tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht beslist op het verzet van appellante tegen zijn uitspraak van 20 december 2005 en deze uitspraak bevestigd. In laatstgenoemde uitspraak heeft het tuchtgerecht aan appellante een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en artikel 13 van de Verordening Bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002.

Bij brief van 19 april 2006, door het tuchtgerecht doorgezonden en bij het College binnengekomen op 28 april 2006, heeft appellante beroep ingesteld tegen die tuchtbeslissing.

Bij telefax van 28 april 2006 en bij brief van 15 mei 2006 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan het College.

Bij brief van 25 augustus 2006 heeft appellante het College nadere stukken toegezonden.

Op 15 september 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van appellante niet is verschenen. Namens het Productschap Vee en Vlees is

mr. R.B.R. Henke verschenen.

2. Het wettelijk kader

De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wet turbo) bepaalde ten tijde hier van belang:

“Artikel 3

De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van de artikelen 105 en 113 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie , die op de overtreding van verordeningen van een lichaam kunnen worden gesteld, zijn:

(...)

2e. geldboete;

(...)

Artikel 5

1. Het bedrag van de geldboete is tenminste € 2.

2. Het hoogste bedrag van de geldboete wordt bij verordening bepaald en is niet hoger dan € 450.

3. In de instellingsverordening als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de wet kan worden bepaald, dat het lichaam op overtreding van daarbij aangewezen verordeningen een hogere geldboete dan € 450 kan stellen. In geen geval zal het bedrag der geldboete hoger zijn dan € 4 500.”

Op 1 april 2004 is de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004) in werking getreden. Daarin is onder meer bepaald:

“Artikel 2

1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie , die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn:

a. (…);

b. geldboete;

c. (…);

d. (…).

Artikel 4

1. Het bedrag van de geldboete is ten minste € 2,- en ten hoogste € 4500,-.

(…)

Artikel 4 7

1. Op de behandeling van op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige tuchtzaken blijft de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie van toepassing.

2. Naar aanleiding van overtredingen die zijn begaan voor de inwerkingtreding van deze wet, kunnen slechts de tuchtrechtelijke maatregelen bepaald in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie worden opgelegd.”

In de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2002 (hierna: Verordening 2002) is, ten tijde en voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“Artikel 2

1. Iedere ondernemer is verplicht de op zijn vestiging aanwezige varkens te doen enten tegen de Ziekte van Aujeszky overeenkomstig het voor de betrokken diersoorten en de te onderscheiden gebieden door een door het bestuur vastgesteld entschema.

(...)

Artikel 3

(…)

3. De ondernemer is verplicht, binnen 14 dagen nadat de entingen, bedoeld in artikel 2, verricht zijn, het daartoe bestemde exemplaar van de in het eerste lid bedoelde vaccinatiebon aan de door het bestuur aangewezen dienst toe te

zenden. De ondernemer is gekweten van de in de vorige zin bedoelde verplichting indien de betrokken dierenarts de vaccinatiebon, binnen 14 dagen nadat de entingen, bedoeld in artikel 2, verricht zijn, naar de dienst heeft

gezonden.

(…)

Artikel 1 3

1. Overtreding van de in deze verordening gestelde verbods- en gebodsbepalingen is een strafbaar feit.

Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 2 zijn:

a. (…)

b. een geldboete van ten hoogste 4.500 Euro, (…)

c. (…).”

Met ingang van 24 september 2004 is Verordening 2002 gewijzigd, en is artikel 13 komen te luiden:

“Artikel 1 3

Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in het eerste lid zijn:

(…)

een geldboete;

(…)

(…)”

Het Besluit vaststelling entschema verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2002 (hierna: Besluit) bepaalde ten tijde hier van belang onder meer:

“Artikel 2

Als entschema bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002 , wordt voor heel Nederland het navolgende entschema vastgesteld:

I. vrouwelijke opfokvarkens:

dienen tot het moment van eerste dekking casu quo inseminatie driemaal als volgt te worden geënt:

- eerste enting in de periode van de 10e tot de 12e levensweek;

- tweede enting in de periode van de 14e tot de 16e levensweek;

- derde enting in de periode van de 20e levensweek tot twee weken voor de eerste dekking casu quo inseminatie.

mannelijke opfokvarkens:

dienen tot de leeftijd van 200 dagen driemaal als volgt te worden geënt:

- eerste enting in de periode van de 10e tot de 12e levensweek;

- tweede enting in de periode van de 14e tot de 16e levensweek;

- derde enting in de periode van de 20e levensweek tot aan de leeftijd van 200 dagen.

II. vleesvarkens:

dienen tweemaal als volgt te worden geënt:

- eerste enting in de periode van de 10e tot de 16e levensweek;

- tweede enting vier weken na de eerste enting.

III. zeugen en beren:

dienen ten minste driemaal per jaar te worden geënt, met een maximale periode van vier maanden tussen twee entingen.

Artikel 3

Indien betrokken ondernemer in het bezit is van het Aujeszky-vrij certificaat, bedoeld in het Besluit Aujeszkyvrij certificaat 1993 van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren, dient een vleesvarken, in afwijking van het in het vorige artikel genoemde entschema, slechts één maal te worden geënt, en wel in de periode van de 10e tot de 16e levensweek.”

3. De bestreden tuchtbeslissing

Bij de in artikel 15 Wet turbo 2004 bedoelde schriftelijke verklaring van de voorzitter van het productschap, gedateerd 7 november 2005, is voor de omschrijving van de feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel werd gevraagd verwezen naar het berechtingsrapport, opgemaakt op 1 oktober 2005 door D. In het berechtingsrapport zijn bedoelde feiten als volgt geformuleerd:

“Het niet laten enten van varkens op zijn vestiging tegen de Ziekte van Aujeszky conform een door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees vastgesteld entschema en/of het niet binnen 14 dagen nadat de vaccinaties zijn verricht het daartoe bestemde ondertekende exemplaar van de vaccinatiebonnen toe te zenden aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren.”

Deze feiten leveren volgens het berechtingsrapport overtredingen op van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste en derde lid, Verordening 2002. Blijkens het rapport zijn in de periode van 1 januari 2004 tot en met 11 april 2005 bij de aanwezige zeugen 185 vaccinaties te weinig uitgevoerd. Van 22 januari 2004 tot en met 11 april 2005 zijn geen vaccinaties uitgevoerd bij de opfokvarkens, hetgeen een tekort betekent van 57 vaccinaties. Van 1 januari 2004 tot en met 18 augustus 2005 zijn 1.777 vleesvarkens afgevoerd met bestemming slachterij, terwijl van 1.427 vleesvarkens geen vaccinatiebonnen aanwezig waren. Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft het tuchtgerecht bewezen verklaard dat appellante de volgende feiten heeft begaan: “het niet conform het entschema vaccineren van opfokvarkens, zeugen en vleesvarkens tegen de Ziekte van Aujeszky”.

Het bewezen verklaarde levert naar het oordeel van het tuchtgerecht overtreding op van artikel 2, eerste lid, Verordening 2002 in verbinding met artikel 2, onder I, II, en III, Besluit. Wegens deze overtreding heeft het tuchtgerecht appellante een boete opgelegd van € 1.900,-, waarvan € 635,- voorwaardelijk.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat in de bestreden tuchtbeslissing van 14 maart 2006 onvoldoende op het door haar aangevoerde is ingegaan. Op de dag van de zitting van het tuchtgerecht, 28 februari 2006, heeft appellante telefonisch gemeld verhinderd te zijn en de gelegenheid te baat genomen haar standpunt uitvoerig naar voren te brengen. Hiermee is evenwel niets gedaan. Appellante is van mening dat de boete in geen verhouding staat tot de kosten die zij heeft moeten maken, enerzijds als gevolg van het feit dat zij zich gedwongen zag haar dieren levend te exporteren via de verzamelplaats nadat zij in de loop van het voorjaar van 2005 niet langer van de diensten van slachthuis E gebruik kon maken en anderzijds doordat zij verplicht was aan de hand van bloedmonsters aan te tonen dat de dieren vrij waren van de Ziekte van Aujeszky. Appellante wil dat de boete geheel voorwaardelijk wordt opgelegd.

Appellante stelt dat zij in de desbetreffende perioden de op haar houderij aanwezige varkens niet conform het entschema tegen de Ziekte van Aujeszky heeft gevaccineerd, omdat zij daartoe niet verplicht was. Volgens appellante zijn er indertijd afspraken gemaakt met F, dierenarts verbonden aan de G B.V. te H, met betrekking tot het Aujeszky-vrij worden van haar houderij. Sindsdien zou appellante zich aan deze afspraken hebben gehouden en zouden de in dat kader genomen monsters telkens zijn ingezonden en goedgekeurd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een aan haar verstrekt formulier van de G B.V. overgelegd, genaamd “Afspraken Aujeszky Vrij Certificering”. Naar de mening van appellante blijkt daaruit dat na certificering in de zogeheten controlefase kon worden volstaan met het inzenden van de RBD monsters voor wat betreft de zeugen en dat op bedrijven met zowel zeugen als vleesvarkens de aantallen monsters moesten worden opgeteld (per 4 maanden 12 monsters extra van de vleesvarkens). Volgens appellante is het verschillende bedrijven toegestaan om, zonder te vaccineren, door middel van bloedmonsters aan te tonen dat de varkens vrij zijn van de Ziekte van Aujeszky.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt vast dat op een deel van de in het berechtingsrapport genoemde perioden waarin geen vaccinaties zijn uitgevoerd – te weten de periode tussen 1 januari 2004 en 1 april 2004 – de Wet turbo van toepassing is, en dat voor het overige de op 1 april 2004 in werking getreden Wet turbo 2004 van toepassing is. Naar het oordeel van het College behoeven aan deze vaststelling geen consequenties te worden verbonden, aangezien zowel onder de Wet turbo als onder de Wet turbo 2004 een boete van maximaal € 4.500,- kon worden opgelegd ter zake van de verweten feiten.

5.2 Het College vat het beroep van appellante aldus op dat zij van mening is dat het tuchtgerecht zich bij de voorbereiding van de beslissing onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van alle relevante feiten en omstandigheden.

5.3 In het kader van de behandeling van het verzet is appellante bij brief van 7 februari 2006 opgeroepen om op 28 februari 2006 om 10:00 uur op de openbare zitting van het tuchtgerecht te verschijnen. Blijkens een e-mail van 28 februari 2006, verzonden om 08:52 uur, heeft een medewerkster van het tuchtgerecht de secretaris van het tuchtgerecht ervan in kennis gesteld dat appellantes gemachtigde telefonisch contact heeft opgenomen met de mededeling dat hij door weersomstandigheden niet in de gelegenheid is naar de zitting te komen. Ook is in deze e-mail vermeld dat appellantes gemachtigde heeft aangegeven dat indien het tuchtgerecht nog vragen heeft, hij thuis telefonisch kan worden bereikt. Uit de

e-mail blijkt verder dat de medewerkster deze informatie tevens via de mobiele telefoon aan de secretaris heeft doorgegeven.

5.4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft het tuchtgerecht kennisgenomen van de hiervoor vermelde mededeling van de gemachtigde doch vastgesteld dat het verzetschrift geen aanleiding gaf tot vragen, zodat geen telefonisch contact met de gemachtigde is opgenomen.

5.5 Naar het oordeel van het College heeft het tuchtgerecht appellante voldoende in de gelegenheid gesteld om alle van belang zijnde feiten naar voren te brengen. Dat de gemachtigde meende dat hetgeen hij telefonisch aan de medewerkster van het tuchtgerecht, bij wie hij zich afmeldde voor de terechtzitting, had meegedeeld door het tuchtgerecht in de beoordeling zou worden betrokken komt voor zijn rekening, nu van een desbetreffend uitdrukkelijk verzoek van zijn kant niet is gebleken.

5.6 Met betrekking tot de bezwaren van appellante tegen de opgelegde boete overweegt het College dat het bewezen acht dat, door in de betrokken perioden in totaal 1669 opfokvarkens, zeugen en vleesvarkens niet conform een door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees vastgesteld entschema tegen de Ziekte van Aujeszky te laten vaccineren, appellante artikel 2, eerste lid, Verordening 2002 in verbinding met artikel 2, onder I, II, en III, Besluit heeft overtreden.

5.7 Voorzover appellante heeft gesteld dat op haar niet de verplichting rustte de op haar vestiging aanwezige varkens tegen de Ziekte van Aujeszky te doen enten, omdat zij in het kader van de Ziekte van Aujeszky-vrij certificering telkens heeft voldaan aan de verplichting bloedmonsters van de zeugen en vleesvarkens in te zenden, overweegt het College dat dit laatste appellante niet ontslaat van de in artikel 2 Verordening 2002 genoemde entverplichting. Verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 6, eerste lid, Verordening 2002 voorgeschreven deelname aan een erkend Ziekte van Aujeszky- vrij certificeringssysteem staan los van de entverplichting. Met andere woorden, de constatering aan de hand van de ingezonden bloedmonsters dat de op de vestiging van appellante aanwezige varkens vrij zijn van de Ziekte van Aujeszky, doet niet af aan de verplichting van appellante de varkens tegen deze ziekte te doen enten, zij het dat op grond van artikel 3 Besluit de tweede enting van vleesvarkens achterwege kan blijven. Niet gebleken is dat appellante van de bij of krachtens de Verordening 2002 opgelegde verplichtingen ontheffing dan wel vrijstelling is verleend.

5.8 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat appellante op basis van afspraken met

F van G B.V. omtrent het inzenden van bloedmonsters van de zeugen en vleesvarkens in de veronderstelling heeft kunnen verkeren dat zij niet tot enten verplicht was. Het door appellante in dit verband overgelegde formulier “Afspraken Aujeszky Vrij Certificering” van, vermoedelijk, eind augustus 1998 betreft afspraken ten behoeve van de Aujeszky-vrij screening, certificering en controle voor het bedrijf van appellante. Daaruit blijkt dat monsters van de zeugen en vleesvarkens zowel vóór als na certificering moeten worden ingezonden. Uit het formulier valt niet op te maken dat het op de voorgeschreven wijze inzenden van monsters betekent dat niet langer aan de entverplichting hoeft te worden voldaan. Het College acht niet aannemelijk dat appellante er niet van op de hoogte was dat ondanks regelmatige inzending van monsters in het kader van de verplichte deelname aan een erkend certificeringssysteem op haar de entverplichting rustte. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de dierenarts appellante er verschillende malen op heeft gewezen dat de inzending van bloedmonsters niet wegneemt dat zij aan de entverplichting moet voldoen. Aan de omstandigheid dat het, ondanks deze waarschuwingen, enige tijd duurde voor appellante de gevolgen van haar verzuim ondervond, heeft appellante evenmin het vertrouwen kunnen ontlenen dat het enten tegen de Ziekte van Aujeszky achterwege kon worden gelaten.

5.9 Het College overweegt dat ingevolge de Wet turbo 2004 en de Verordening 2002 voor overtreding van deze verordening een boete van maximaal € 4.500,- kan worden opgelegd. Op grond van de ten tijde van belang door het tuchtgerecht gehanteerde richtsnoeren gold voor overtreding van artikel 2 van de Verordening 2002 een boete van € 0,57 per niet gevaccineerd varken, welk bedrag is gerelateerd aan de besparing als gevolg van het achterwege laten van de vaccinatie. Het aldus verkregen bedrag wordt vermenigvuldigd met een factor 2, teneinde het bestraffende karakter te onderstrepen.

Het College acht de hoogte van de opgelegde boete, gezien de ernst en de omvang van de overtreding, passend en geboden.

5.10 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden boete op goede gronden is gehandhaafd. Het beroep is dan ook ongegrond.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.A. van der Ham en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2006.

w.g. C.M. Wolters w.g. C.G.M. van Ede


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature