Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11-1818, 11-1820, 11-1822, 11-1824, 11-1834, 11-1836,
11-1886, 11-1888, 11-2081, 11-2084, 11-2095, 11-2099,
11-2104 en 11-2109
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2011
in de zaken van:
[naam eiser 1] en [naam eiser 2],
[naam eiser 3],
[naam eiser 4],
gemachtigde: mr. D.W. Giltay Veth, advocaat te Nieuw-Vennep,
[naam eiser 5],
gemachtigde: mr. M.H.C. Peters,
[naam eiser 6] en [naam eiser 7],
gemachtigde: mr. M.H.C. Peters,
[naam eiser 8],
gemachtigde: mr. P.H. Revermann,
[naam eiser 9] en [naam eiser 10],
gemachtigde: mr. P.H. Revermann,
Parochie O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen,
Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep,
allen wonende/gevestigd te [woonplaats],
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
de burgemeester van Haarlemmermeer,
verweerders,
gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem,
derde partij,
[naam derde partij],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. F.H. Eijmaal, advocaat te Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ontheffing ex artikel 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) verleend voor het gebruik van het perceel Venneperweg 443 te Nieuw-Vennep als horecagelegenheid.
Bij besluit van dezelfde datum heeft het college tevens een reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk wijzigen van de indeling van de woning en bijgebouwen op het perceel Venneperweg 443 ten behoeve van een horecagelegenheid.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft de burgemeester een exploitatievergunning verleend en een gedoogverklaring afgegeven, beiden voor de duur van een jaar.
Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 september 2011, alwaar zijn verschenen [naam eiser 1], [naam eiser 2], [naam eiser 4], bijgestaan door hun gemachtigde, [naam eiser 8], bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam eiser 5], [naam eiser 6], [naam eiser 7], bijgestaan door mr. S. Lemhour, kantoorgenoot van hun gemachtigde, namens de Parochie O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen M.J.B. Koeckhoven-van Haaster en namens de Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep Th. Hendriksen. Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door drs. M. Link, T. Smit en E. Mollenbrok, allen werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer, bijgestaan door de gemachtigde. Voorts is verschenen [naam derde partij], vergunninghoudster, bijgestaan door haar gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De besluitvorming van verweerders die de vestiging van de coffeeshop ‘[naam coffeeshop]’ mogelijk moet maken, valt uiteen in twee besluiten van het college, te weten de ontheffing ex artikel 3.23 Wro en de reguliere bouwvergunning, en twee (deel)besluiten van de burgemeester, te weten de voor een periode van een jaar afgegeven exploitatievergunning als bedoeld in artikel 28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en een gedoogverklaring ten aanzien van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet , eveneens voor de duur van een jaar.
2.2 Eisers hebben alle besluiten die de vestiging van de coffeeshop mogelijk maken bestreden en daartegen een groot aantal gronden aangevoerd. De gronden zullen per onderwerp worden besproken.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat het standpunt van eisers dat de besluitvorming in strijd is met het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen 1961 (Verdrag van New York) en de Opiumwet niet wordt gedeeld. Dit verdrag en de Opiumwet staan er niet aan in de weg dat ontheffing en vergunning voor een horecagelegenheid wordt verleend. Artikel 13b van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid bepaalde panden te sluiten. Omdat het geen verplichting betreft kan de burgemeester ervan afzien deze bevoegdheid te gebruiken.
2.4 Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Ontheffing ex artikel 3.23 Wro
2.5 Aangevoerd is dat verweerder slechts een tijdelijke ontheffing had kunnen verlenen, omdat de verwachting is dat het rijksbeleid ten aanzien van de vestiging van coffeeshops zal worden aangescherpt. Deze beroepsgrond wordt verworpen. Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van de Wro is verweerder bevoegd ontheffing van het bestemmingsplan voor bepaalde termijn te verlenen met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte. Niet aannemelijk is geworden dat met de vestiging van de coffeeshop op de betreffende locatie wordt voorzien in een tijdelijke behoefte
2.6 Vooropgesteld moet verder worden dat de beoogde verkoop van softdrugs niet rechtstreeks planologisch kan worden gereguleerd, omdat deze activiteit ingevolge de Opiumwet is verboden, zodat daarmee bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan in beginsel geen rekening kan worden gehouden. Bij de beoordeling van de aanvraag om ontheffing en vergunning dient verweerder dan ook uit te gaan van een legale functie met een gelijke ruimtelijke uitstraling, zoals - gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van 22 augustus 2001 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AD3377) - bijvoorbeeld de functie van café of snackbar.
2.7 Het college heeft de aanvraag getoetst aan het Ontheffingsbeleid ex artikel 3.23 Wro 2009 ’ en aan de nota ‘Ruimtelijke criteria voor de vestiging van een coffeeshop in Nieuw-Vennep’. Aan de criteria van deze beleidsnota’s wordt volgens het college voldaan. Anders dan eisers hebben aangevoerd, doen de criteria uit de Integrale Beleidsnota Horeca 2009 (hierna: het horecabeleid) volgens verweerder niet ter zake, omdat ten aanzien van coffeeshops specifiek beleid wordt gevoerd, waaraan is getoetst. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag voor een bouwvergunning ten behoeve van een horecagelegenheid aangemerkt als een verzoek om ontheffing en deze verleend.
2.8 Aangezien verweerder voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling van de coffeeshop aansluiting dient te zoeken bij een legale horecafunctie, is onjuist het standpunt van verweerder dat het horecabeleid niet ter zake doet. Het college heeft bij de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan ten onrechte een coffeeshop als uitgangspunt genomen. Het college had eerst een legale functie met een vergelijkbare ruimtelijke uitstraling (café/snackbar) in aanmerking moeten nemen en daarbij moeten toetsen aan het beleid dat hij ter zake voert. Hieruit volgt dat het college ter beantwoording van de vraag of een coffeeshop op de betreffende locatie gewenst is, daarbij uitgaande van een vergelijkbare horecafunctie zoals café of snackbar, had moeten toetsen aan het op een dergelijke functie van toepassing zijnde horecabeleid. Dit klemt te meer omdat verweerder - als gevolg van de ontheffing - ter plaatse zonder voorbehoud een horecagelegenheid toestaat. Vergunninghoudster of een rechtsopvolger zijn niet verplicht de coffeeshop voort te zetten, maar kunnen een horecagelegenheid van andere aard ter plaatse exploiteren. Nu het college deze toetsing heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en een deugdelijke motivering ontbeert. Het besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2.9 Ten aanzien van het horecabeleid is het volgende van belang. In het horecabeleid zijn afgebakende ontwikkelgebieden aangewezen waarbinnen de ontwikkeling van horeca mogelijk wordt gemaakt. Niet in geschil is dat de gewenste locatie voor de coffeeshop niet in het horecaontwikkelgebied is gelegen. Het ligt dan ook op de weg van het college om bij het nieuw te nemen besluit - indien hij bij het standpunt blijft dat de onderhavige locatie geschikt is - expliciet te motiveren waarom in dit geval aanleiding bestaat om af te wijken van het bepaalde in het horecabeleid.
2.10 Het vorenstaande brengt tevens met zich dat het college bij het nieuw te nemen besluit opnieuw onderzoek dient te doen naar de gevolgen voor het parkeren, waarbij moet worden uitgegaan van een met een coffeeshop vergelijkbare legale functie, zoals het eerdergenoemde café of een snackbar.
2.11 Nu het beroep voor zover gericht tegen de verleende ontheffing slaagt, zal ook het besluit tot verlening van de bouwvergunning worden vernietigd. De rechtbank acht het niettemin van belang om over de daartegen aangevoerde beroepsgronden het volgende te overwegen.
Bouwvergunning
2.12 Eisers hebben betoogd dat er sprake is van strijd met het Bouwbesluit, omdat er onvoldoende vluchtwegen aanwezig zijn. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers gewezen op het advies van La Rotonda van 12 januari 2011 en de aanvulling daarop van 8 september 2011.
2.13 In het aanvullende verweerschrift van 18 augustus 2011 heeft het college aangegeven dat op één van de bij de bouwvergunning behorende tekeningen ten onrechte twee rookcompartimenten staan aangegeven, en dat slechts sprake is van één rookcompartiment. De loopafstand tot de toegang (voordeur) voldoet aan het Bouwbesluit en er kan worden volstaan met één vluchtweg, aldus het college.
2.14 Ter zitting is door de heer [naam aanwezig namens de brandweer], aanwezig namens de brandweer, bevestigd dat de coffeeshopruimte als één rookcompartiment moet worden gezien. Uit artikel 2.148, tweede lid, van het Bouwbesluit volgt dat kan worden volstaan met één toegang, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment niet groter is dan de in de tabel 2.145.2 aangegeven grenswaarde, die in dit geval 300 m² bedraagt. De gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment overschrijdt de grenswaarde van 300 m2 niet, zodat kan worden volstaan met één toegang. Ingevolge artikel 2.156, eerste lid, van het Bouwbesluit beginnen ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Het advies van de brandweer, dat aan de vereisten terzake van vluchtwegen wordt voldaan omdat vanaf de toegang (de voordeur) zowel linksaf als rechtsaf naar het aansluitend terrein kan worden gevlucht, heeft verweerder voor juist mogen houden. Voorts stelt de rechtbank vast dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.136, tweede lid, van het Bouwbesluit. Op grond van dit artikel mag de loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied en de toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, voor zover hier relevant, niet groter zijn dan 30 meter. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten en wordt de loopafstand die in het verblijfsgebied ligt, met 1,5 vermenigvuldigd. Ter zitting heeft de heer [naam aanwezig namens de brandweer] toegelicht dat deze factor is toegepast, omdat de indeling van de ruimte nog niet bekend is. Blijkens de bouwtekeningen bedraagt de loopafstand tussen het verste punt in het verblijfsgebied en de toegang van het rookcompartiment (de voordeur) 19,1 meter. Vermenigvuldigd met de factor 1,5 bedraagt de loopafstand 28,7 meter, zodat wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. De gronden van eisers ten aanzien van het Bouwbesluit treffen dan ook geen doel.
Exploitatievergunning
2.15 Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haarlemmermeer (APV) wordt een vergunning geweigerd indien de vestiging/exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan.
2.16 Ingevolge artikel 28, derde lid, van de APV kan een vergunning worden geweigerd indien:
1. de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;
2. de openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
2.17 Ook hier moet voorop worden gesteld dat, nu het besluit tot verlening van ontheffing zal worden vernietigd, de exploitatievergunning gelet op het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van de APV geen stand kan houden. De rechtbank zal met het oog op het door de burgemeester nieuw te nemen besluit de gronden die door eisers ten aanzien van dit onderdeel zijn aangevoerd onbesproken laten.
Gedoogverklaring
2.18 Tot slot is in verband met het besluit tot afgifte van een gedoogverklaring nog het volgende van belang. Nu de Nota ruimtelijke criteria voor de vestiging van coffeeshops niet aan de orde kan komen bij de vraag of ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro kan worden verleend, aangezien daarbij juist moet worden uitgegaan van het horecabeleid, is het de vraag in welk verband het college dan wel de burgemeester wel aan toetsing daarvan toekomt. De rechtbank is van oordeel dat het op zijn plaats is om deze nota ter hand te nemen bij de beoordeling of al dan niet een gedoogverklaring wordt afgegeven en welke voorschriften daarbij horen opdat de overlast beperkt blijft tot de mate die in de nota in het vooruitzicht is gesteld. Nu in dat verband geen toetsing aan de Nota ruimtelijke criteria voor de vestiging van coffeeshops heeft plaatsgevonden, komt het besluit tot afgifte van de gedoogverklaring voor vernietiging in aanmerking en dient de burgemeester in de nieuwe besluitvorming alsnog te toetsen aan bedoelde nota.
2.19 Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond en zullen de bestreden besluiten, strekkende tot de verlening van ontheffing, de bouwvergunning, de exploitatievergunning en de afgifte van een gedoogverklaring, van 8 maart 2011 worden vernietigd.
2.20 Vanwege de aard van de gebreken in de besluitvorming ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor herstel via de bestuurlijke lus van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht .
2.21 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van verweerder. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.22 Voor eisers [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] bedraagt de proceskostenvergoeding € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beroepen worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht .
2.23 Ten aanzien van eisers [eiser 5], [eiser 6] en [eiser 7] bedraagt de proceskostenvergoeding € 874,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beroepen worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht .
2.24 Ten aanzien van eisers [eiser 8], [eiser 9] en [eiser 10] bedraagt de proceskostenvergoeding € 874,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beroepen worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht .
2.25 De Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep heeft op het daarvoor bestemde formulier een aantal kostenposten opgevoerd. Onder meer is op het formulier vermeld dat mr. Giltay Veth voor deze procedure rechtsbijstand heeft verricht. In deze procedure zijn echter geen stukken door mr. Giltay Veth ingediend ter vertegenwoordiging van de Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep. Alle proceshandelingen die hangende het beroep van de Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep zijn verricht, zijn op eigen naam gebeurd. De opgevoerde kosten voor rechtsbijstand komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de opgevoerde kosten voor het plaatsen van een advertentie en drukwerk overweegt de rechtbank dat het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in de vergoeding van deze kosten. Dit geldt ook voor de kosten van het aangetekend verzenden van stukken, de kosten voor verzending van stukken per koerier en de vergaderkosten. De opgevoerde reiskosten ad € 34,-, gebaseerd op openbaar vervoer, laagste klasse, komen wel voor vergoeding in aanmerking.
2.26 Niet gebleken is dat de Parochie O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.27 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder zal worden opgedragen het griffierecht aan eisers te vergoeden. Voor de procedurenummers 11-1818 en 11-1820 ([naam eiser 1], [naam eiser 2], [naam eiser 3] en [naam eiser 4]), 11-1822 en 11-1824 ([naam eiser 8]), 11-1834 en 11-1836 ([naam eiser 9] en [naam eiser 10]), 11-2095 en 11-2099 ([naam eiser 5]) en 11-2104 en 11-2109 ([naam eiser 6] en [naam eiser 7]) is per procedurenummer € 152,- aan griffierecht betaald. Voor de procedurenummers 11-1886, 11-1888 (Stichting Dorpsraad Nieuw-Vennep), 11-2081 en 11-2084 (Parochie O.L. Vrouwe Onbevlekt Ontvangen) is per procedurenummer € 302,- aan griffierecht betaald.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt alle bestreden besluiten van 8 maart 2011;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 2.656,-, te betalen aan eisers, zoals aangegeven in de rechtsoverwegingen 2.22 tot en met 2.25;
3.4 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer het door eisers betaalde griffierecht, waarvan de bedragen zijn genoemd in rechtsoverweging 2.27, aan hen vergoedt;
3.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. J.T.M. Nijenhof, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eisers op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 2.3 en 2.14 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.