Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/650225-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 10 november 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1926],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.C. van Ooijen en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. E. Metzger, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 10 februari 2010 te [woonplaats] opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een (scheer)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp de keel en/of hals van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder
nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 10 februari 2010 omstreeks 14.40 uur wordt de politie in kennis gesteld van het feit dat in de woning [adres] te [woonplaats] een oudere vrouw haar polsen doorgesneden zou hebben. Als verbalisanten in het gezelschap van ambulancebroeders de woning binnengaan, treffen zij in de woonkamer een vrouw genaamd [halfzuster van slachtoffer], de dochter van verdachte en de halfzuster van het slachtoffer [slachtoffer]. Zij vertelt dat haar moeder en haar zus boven in de woning waren en allebei gewond waren.
Verbalisant, gevolgd door ambulancebroeders, treft in een slaapkamer verdachte aan, bewegingsloos liggend op een bed en hij ziet verwondingen aan haar polsen en in haar hals. In een andere slaapkamer vindt verbalisant het slachtoffer [slachtoffer]. Verbalisant ziet een grote bebloede snee ter hoogte van haar keel. Een ambulancebroeder constateert ter plaatse dat het slachtoffer is overleden. Verdachte wordt overgebracht naar het ziekenhuis in Amsterdam en daar aangehouden door de politie.
Verdachte heeft tegenover de opsporingsambtenaren en tegenover de rechter-commissaris op 12 februari 2010 alsook ter terechtzitting op 27 oktober 2011, bekend dat zij haar dochter [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door met een scheermesje de keel van het slachtoffer door te snijden.
4.1.1 De rechtbank dient te beslissen over de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir de bewezenverklaring gevorderd van de impliciet ten laste gelegde moord. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft gedood, nadat ze daar ruim van te voren het plan voor had opgevat. Verdachte heeft haar moment zorgvuldig uitgekozen, hetgeen naar voren komt uit de door de officier van justitie aangehaalde verklaring van verdachte op dit punt, zoals afgelegd tegenover de rechter-commissaris in het Penitentiair Ziekenhuis op 12 februari 2010. Dit leidt volgens de officier van justitie tot de conclusie dat sprake is van moord en niet van doodslag.
4.3 Het standpunt van verdachte en de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich - conform de door haar overgelegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van kalm beraad en overleg, maar van een impulsieve reactie en een grote staat van verwarring bij verdachte.
Verdachte had een verschrikkelijke angst om haar dochter uit huis te plaatsen, ten gevolge van traumatische ervaringen uit het verleden. Toen verdachte een brief ontving waaruit zij begreep dat haar dochter weer in een tehuis opgenomen zou worden, heeft deze angst, gecombineerd met de cognitieve stoornissen zoals die uit de rapportages zijn gebleken en de symbiotische relatie met haar dochter, geleid tot een paniekreactie bij verdachte. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de - impliciet- ten laste gelegde moord.
4.4 Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte.
Voor het aannemen van voorbedachten rade is al sprake indien verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Hierbij moet de gelegenheid hebben bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen besluit heeft nagedacht en moet zij zich daarvan rekenschap hebben gegeveni. In de onderhavige zaak heeft verdachte tegenover de verbalisanten verklaard dat zij (met het uitvoeren van haar voornemen) wilde wachten totdat haar dochter haar boterham op had. Dan wilde zij in de polsen van haar dochter snijden met het scheermesje. Omdat het slachtoffer hier niet rustig onder bleef, heeft verdachte vervolgens slaaptabletjes gepakt en deze - in een stuk brood - in de mond van het slachtoffer gedaan. Toen dit het slachtoffer niet rustig maakte, heeft verdachte het idee opgevat om met het scheermesje in de keel van het slachtoffer te snijden. Terwijl verdachte dit deed heeft zij gedacht: "waar ben ik mee bezig".
Tegenover de rechter-commissaris heeft verdachte op 12 februari 2010 nog verklaard dat zij een briefje voor haar dochter [halfzuster van slachtoffer] heeft geschreven nádat zij had besloten om het slachtoffer om het leven te brengen. Zij deed dit voor het geval haar dochter [halfzuster van slachtoffer] zou binnenkomen; zij dacht dat ze dan ten minste nog even tijd had om het af te maken.
Gelet op de hiervoor beschreven handelingen van verdachte en de omstandigheden waaronder zij deze heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat er objectief gezien ruimschoots tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om zich te beraden.
De - impliciet - tenlastegelegde moord kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.5 Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal terechtzitting van 27 oktober 2011, inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte dat zij op 10 februari 2010 in haar woning in [woonplaats] haar dochter [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een scheermes haar keel door te snijden.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport, opgemaakt d.d. 18 februari 2010 door de arts en patholoog A. Maes, NFI-deskundige, betreffende [slachtoffer], wonende [adres] te [woonplaats], inhoudende de conclusie dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van massaal bloedverlies door scherprandig klievend geweld in de hals.
4.6 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 februari 2010 te [woonplaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een scheermes de keel van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage, zijnde een psychiatrisch onderzoek d.d. 1 oktober 2010, opgemaakt door E.P.K. Sikkens, psychiater, en een (gedrags)neurologisch onderzoek d.d. 16 augustus 2010, opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog.
De deskundigen rapporteren als volgt.
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een cognitieve stoornis, die het voorstadium lijkt te zijn van een dementieel proces (ziekte van Alzheimer). Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In de beslissing om haar dochter en zichzelf om het leven te brengen, hebben haar persoonlijkheidsopbouw (zwart wit denken, beslistheid), de symbiotische relatie met haar dochter en de eerdere traumatische ervaring met uithuisplaatsing meegespeeld. Daarnaast is bij betrokkene sprake van een cognitieve stoornis, waarbij zij moeite heeft met het geheugen en minder in staat lijkt om situaties te overzien en de consequenties van haar handelen volledig te omvatten. Als gevolg van het beginnend neurodegeneratief proces, waarbij door betrokkene feiten en gebeurtenissen onjuist in de tijd zijn geplaatst en geïnterpreteerd, is het goed denkbaar dat zij (betrokkene) verschillende berichten over haar dochter door elkaar heeft gehaald en niet goed heeft begrepen.
Betrokkene kon het wederrechtelijke van haar handelen inzien, maar zij was minder dan de gemiddelde mens in staat, vanwege de cognitieve stoornis, om naar een dergelijk besef te handelen.
Het recidiverisico is (zeer) klein gezien de context waarbinnen het feit heeft plaatsgevonden.
Door de deskundige Sikkens wordt geadviseerd om betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Door de deskundigen wordt geen advies gegeven voor behandeling binnen een strafrechtelijk kader. Er is bij betrokkene het beginstadium van een ernstige en toenemend invaliderende ziekte geconstateerd, die gebaat is bij een omgeving waarin adequate zorg en begeleiding mogelijk is. Een verblijf in een detentiesetting zal een negatieve invloed kunnen hebben, daar de noodzakelijke zorg en begeleiding niet of onvoldoende geboden kan worden.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare en volgt het advies van de deskundige Sikkens met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 18 oktober 2010 betreffende verdachte, waarbij de reclassering onder meer stelt dat de kans op herhaling vrijwel nihil is. De reclassering onthoudt zich van het geven van een advies over de eventueel op te leggen sanctie.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de indruk van de verbalisanten die verdachte aanhielden, dat verdachte bij haar aanhouding niet leek te begrijpen wat er was gebeurd en waarom zij werd aangehouden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de beslissing
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De officier van justitie heeft hiertoe aanleiding gezien, nu zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats acht, gelet op de hoge leeftijd van verdachte en haar fysieke beperkingen. Nu zowel de psychiater als de reclassering concluderen dat het gevaar voor herhaling vrijwel nihil is, acht de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf evenmin geïndiceerd. Hierbij heeft de officier van justitie tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat bij verdachte het beginstadium van een ernstig invaliderende ziekte is geconstateerd, waardoor zij in de komende jaren in toenemende mate afhankelijk zal worden van hulp van derden.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting primair aangesloten bij de eis van de officier van justitie en subsidiair bepleit verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, conform de door de officier van justitie geformuleerde eis, in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede gelet op de hierboven omschreven omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan, aan verdachte op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf opleggen.
De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het hierna volgende laten meewegen.
Omstandigheden feit
Verdachte heeft verklaard dat zij haar dochter [slachtoffer] om het leven heeft gebracht omdat zij er van uitging dat [slachtoffer] uit huis zou worden geplaatst en zij haar daartegen wilde beschermen.
[slachtoffer] was verstandelijk gehandicapt; zij had het syndroom van Down en kon daardoor niet voor zichzelf zorgen. Toen zij kind was, is ze gedurende enige tijd opgenomen geweest in een instelling, waar zij mishandeld en seksueel misbruikt zou zijn. Ten gevolge van deze traumatische ervaring leefde bij verdachte de angst dat haar dochter bij uithuisplaatsing opnieuw misbruikt en mishandeld zou worden. Verdachte heeft daarom ruim vijfendertig jaar alleen en zonder hulp voor [slachtoffer] gezorgd. [slachtoffer] was incontinent en kon niet zelfstandig eten. [slachtoffer] en verdachte hadden, zo staat in de deskundigenrapporten, een symbiotische relatie.
Verdachte heeft verklaard enige tijd vóór 10 februari 2010 een brief te hebben ontvangen van de Rechtbank Lelystad waarin stond dat haar dochter in een instelling voor gehandicapten moest gaan wonen. Deze brief is nooit gevonden. Wel heeft verdachte in die periode een brief ontvangen van de Rechtbank Lelystad/Zwolle over het bewind over het vermogen van [slachtoffer].
Voorts zijn op 15 januari 2010 een politieagent en een medewerker van de GG&GD bij verdachte op huisbezoek geweest, waarbij is gesproken over de zorg voor [slachtoffer]. Aansluitend heeft een medewerker van de Stichting MEE op 3 februari 2010 telefonisch contact opgenomen met verdachte om te praten over eventuele hulpverlening aan verdachte en [slachtoffer].
In het deskundigenrapport van de neuroloog Jonker van 16 augustus 2010 (zie hiervoor onder 6) staat dat goed denkbaar is dat verdachte door haar cognitieve stoornis de verschillende berichten over haar dochter door elkaar heeft gehaald en niet goed heeft begrepen. In het deskundigenrapport van de psychiater Sikkens van 1 oktober 2010 (eveneens hiervoor onder 6) staat dat verdachte als gevolg van haar stoornis mogelijk onvoldoende in staat is geweest om stressvolle boodschappen, zoals de voornoemde brief van de Rechtbank Lelystad, op waarde te schatten. Kennelijk hebben de eerder genoemde externe omstandigheden, in combinatie met de cognitieve stoornis waaraan verdachte lijdt, ertoe geleid dat verdachte het onjuiste idee heeft gekregen dat haar dochter op korte termijn uit huis zou worden geplaatst.
Volgens voornoemde rapporten heeft verdachte eigenzinnige persoonlijkheidstrekken, hetgeen zich uit in zwart-witdenken en beslistheid. Deze persoonlijkheidsopbouw, maar ook de symbiotische relatie tussen verdachte en haar dochter en het feit dat verdachte vanwege haar gevorderde leeftijd steeds verder fysiek achteruit ging, hebben ongetwijfeld meegespeeld bij haar beslissing.
De persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van het delict 83 jaar oud en is thans 85 jaar oud. Zij beweegt zich voort met een stok, een rollator of een rolstoel.
Verdachte lijdt aan een cognitieve stoornis, een voorstadium van de ziekte van Alzheimer, waardoor zij toenemend afhankelijk van adequate zorg wordt. Een verblijf in een detentiesetting zou een negatieve invloed kunnen hebben op verdachte en haar stoornis, omdat de noodzakelijke zorg en begeleiding niet of onvoldoende geboden kan worden.
Het emotioneel welzijn van verdachte is verslechterd in het afgelopen jaar (zo staat in het rapport van de reclassering van 18 oktober 2011). Ter terechtzitting was verdachte zeer emotioneel en heeft zij aangegeven dat zij hetgeen gebeurd is als "verschrikkelijk" ervaart. Verdachte heeft na het overlijden van [slachtoffer] geprobeerd zichzelf van het leven te beroven door haar polsen en haar hals door te snijden.
Niet is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het recidiverisico is zeer klein, zodat een voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen niet voor de hand ligt.
Omstandigheden na het feit
Verdachte heeft vanaf 10 februari 2010 tot 22 maart 2010 in voorlopige hechtenis verbleven. Zij heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek naar het delict.
Ten gevolge van de vervolging, waardoor de zaak in alle openheid is behandeld, is verdachte op indringende wijze geconfronteerd met haar handelen. Zo is ter terechtzitting beschreven de vermoedelijke angst bij haar dochter ten tijde van het toebrengen van het dodelijke letsel. Ook in de toekomst zal verdachte, mede ten gevolge van de ingestelde vervolging, worden geconfronteerd met de herinnering aan wat zij heeft gedaan en het feit dat [slachtoffer] er door haar toedoen niet meer is.
8. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. Moors, voorzitter,
mrs. D. Radder en T.N. van Rijn, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2011.