Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

OM-cassatie. Art. 307 Sr en grondslagverlating. ’s Hofs overwegingen moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat wegens het ontbreken van voldoende verwijtbaarheid geen sprake is geweest van min of meer grove of aanmerkelijke schuld als in de tenlastelegging omschreven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 307 Sr. Nu het hof niet heeft vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd, is van grondslagverlating geen sprake. Dit met feitelijke waarderingen verweven oordeel is niet onbegrijpelijk gemotiveerd; dat geldt eveneens voor de overweging “dat niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken” waarin het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat geen sprake was van nonchalance of nalatigheid in de voor min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereiste zin.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



7 februari 2012

Strafkamer

nr. S 10/03407

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010, nummer 23/001312-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt primair dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende term "schuld" en subsidiair dat het Hof zijn oordeel op onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd.

2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 13 mei 2008 te Amsterdam - op het moment dat [slachtoffer] op een klimwand in het klimcentrum '[A]' aan het klimmen was en zich op een hoogte van ongeveer 12 meter, in elk geval op aanzienlijk hoogte, van de grond bevond, waarbij hij, verdachte, optrad als zekeraar van [slachtoffer] - roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:

- geen zicht te houden op [slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, klimmer en/of

- zich met andere zaken bezig te houden op het moment dat hij, verdachte, zijn klimmer te weten voornoemde [slachtoffer], aan het zekeren was, en/of

- het touw dat vast zat aan zijn, verdachtes, klimgordel los te maken voordat hij, verdachte, zich ervan vergewist had dat zijn klimmer, te weten voornoemde [slachtoffer] al beneden was, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] niet gezekerd was op en/of na het moment waarop [slachtoffer] uit de voornoemde klimwand viel, dan wel ging hangen in het touw, dat aan haar klimgordel was verbonden, waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten meerdere breuken van het borstbeen en/of de ribben en/of een verscheuring van de rechter longaderen en/of (dientengevolge) een grote inwendige bloeding, heeft bekomen dat, deze aan de gevolgen daarvan is overleden."

2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:

"Vaststaande feiten

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg, bezien in verband met de inhoud van het dossier, is het navolgende komen vast te staan.

Op 13 mei 2008 was de verdachte in klimhal [A] te Amsterdam de zekeraar van klimmer - en slachtoffer - [slachtoffer]. [Betrokkene 1] - de vriendin van de verdachte - was de route naast de verdachte en [slachtoffer] aan het beklimmen. De zekeraar van [betrokkene 1] was [betrokkene 2].

De klimapparatuur van de verdachte en [slachtoffer] is technisch in orde gebleken en werd op juiste wijze gebruikt. Er werd gezekerd met een Gri-gri, hetgeen een veilige aanvulling op de zekeringsmiddelen is.

De verdachte had op 13 mei 2008 reeds ongeveer zes jaren meerdere avonden per week zonder ongelukken de klimsport beoefend. Iedere dinsdagavond klom de verdachte met [slachtoffer]. In de loop van de avond, voorafgaande aan het ongeval, hadden de verdachte en [slachtoffer] allebei ongeveer tien routes geklommen. Tijdens de laatste klimtocht van [slachtoffer] is [slachtoffer] driemaal gevallen en telkens goed opgevangen. In de loop van haar klimtocht hebben de verdachte en [betrokkene 2], die op dat moment ook zekerde, af en toe met elkaar gesproken.

Enkele ogenblikken nadat [betrokkene 1] door [betrokkene 2] naar beneden was gevierd en [betrokkene 1] zich in de richting van de bar wil begeven is [slachtoffer] van twaalf meter hoogte naar beneden gestort. Ondanks pogingen om haar leven te redden overleed ze kort daarna tengevolge van massaal bloedverlies, veroorzaakt door een verscheuring van de rechter longader.

Het hof stelt vast dat er geen getuigen zijn die de handeling van de verdachte, die tot het fatale gevolg heeft geleid, hebben gezien.

De verdachte had de karabiner welke aan de lijn behoort te zitten waarmee [slachtoffer] werd gezekerd nog in zijn hand toen hij merkte dat er hard aan de lijn en de karabiner werd getrokken. De verdachte schrok, draaide zich om en zag de laatste meters van de val van [slachtoffer] vanaf een hoogte van twaalf meter.

Nadere overwegingen betreffende de feiten

De verdachte heeft verklaard niet te weten hoe hij ertoe is gekomen om de zekering van het touw waarmee hij [slachtoffer] zekerde los te maken. Hij heeft voorts verklaard te hebben gezocht naar gedachten en beweegredenen die een verklaring zouden kunnen bieden voor deze gebeurtenis waarvan hij zich niets herinnert. Zo heeft hij achteraf gedacht dat hij in zijn gedachten mogelijk bezig is geweest om zijn vriendin [betrokkene 1] naar beneden te vieren, nadat zij boven was geweest. Op het moment dat zijn vriendin op de grond stond is de verdachte met haar en [betrokkene 2] gaan praten.

De verdachte vermoedt dat hij onbewust zijn zekering heeft losgemaakt, kennelijk omdat hij dacht dat vastgekoppeld blijven niet meer nodig was nu zijn vriendin veilig op de grond stond.

Tenslotte heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat steeds omhoog kijken naar de klimmer zoals het protocol voorschrijft fysiek ondoenlijk is en ook niet nodig is omdat de ervaren klimmer/zekeraar aan de spanning op het touw voelt welke reactie van hem wordt geëist.

Het openbaar ministerie verwijt de verdachte dat hij geen zicht heeft gehouden op [slachtoffer] toen zij op een hoogte van ongeveer twaalf meter aan het klimmen was en dat hij zich niet heeft beperkt tot zijn taak als zekeraar maar ook heeft gepraat met de zekeraar naast hem en heeft gekeken naar de klimmer naast hem. Vervolgens heeft de verdachte in de optiek van het openbaar ministerie aanmerkelijk nalatig gehandeld door onbewust de zekering los te maken zonder zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] al beneden was, waardoor zij niet gezekerd was en van de klimwand viel, als gevolg waarvan zij is overleden.

Het hof stelt in dit verband voorop dat de klimsport, zoals die door de verdachte en [slachtoffer] werd beoefend, zeer gevaarlijk is. Met het oog op de veiligheid van de klimmer moet daarom van de klimmer én de zekeraar worden verwacht dat zij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht nemen bij het naleven van de toepasselijke regels en afspraken en dat zij zich ook voor het overige voorzichtiger en oplettender gedragen dan wanneer het zou gaan om het verrichten van andere, minder gevaarlijke activiteiten.

Door de verdediging is voor een beschrijving van de processen die zich bij het handelen afspelen gewezen op een artikel van Prof. dr. W.A. Wagenaar dat in een vergelijkbare zaak bij de rechtbank Maastricht door de verdediging in die zaak is overgelegd en dat ook in deze zaak door de verdediging is ingebracht.

Het hof acht, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de verdachte bij verschillende gelegenheden heeft verklaard, aannemelijk dat de verdachte zich steeds scherp bewust is geweest van de verantwoordelijkheid die hij in de rol van zekeraar droeg voor het leven van de klimmer, in dit geval [slachtoffer], terwijl niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken. Ook acht het hof aannemelijk dat het voortdurend omhoog kijken, zoals door het protocol vereist, voldoende is gecompenseerd doordat de zekeraar aan spanning op het touw voelt hoe hij moet reageren. Voorts, dat de verdachte zich de handelingen die het klimmen mogelijk maken en de klimmer voor vallen behoeden - zoals in het protocol opgesomd en zoals door hem, in afwijking van het protocol, gecompenseerd - zozeer heeft eigen gemaakt dat van geautomatiseerd handelen kan worden gesproken. Het hof ontleent aan de in de psychologie gangbare beschrijving van geautomatiseerde handelingen dat die, juist doordat ze op onbewust niveau worden gestuurd, de mogelijkheid in zich bergen dat ze door andere handelingen in een verkeerde richting worden gestuurd. In dat geval gaat de ene geautomatiseerde reeks van handelingen, onopgemerkt door de betrokkene, over in een andere reeks van geautomatiseerde handelingen. In het onderhavige geval is aannemelijk geworden dat de reeks van geautomatiseerde handelingen die betrekking hadden op het zekeren van [slachtoffer] onopgemerkt zijn overgegaan in de geautomatiseerde reeks van handelingen rondom het afdalen van [betrokkene 1]. Toen die veilig op de grond stond kon die reeks worden afgerond met het losmaken van de zekering, die echter het losraken verhinderde van het andere touw dat [slachtoffer] zekerde. Het gevolg van een en ander was de onbelemmerde, dodelijke val van [slachtoffer].

Overweging over de verwijtbaarheid

Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat aan de verdachte ondanks het fatale gevolg van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt. Dat zou in het licht van bijkomende omstandigheden anders kunnen zijn, maar van die omstandigheden is niet gebleken. In het niet voldoen aan het protocol voor zover het gaat om het voortdurend naar boven kijken ziet het hof niet een dergelijke omstandigheid.

Van schuld in enige strafrechtelijke betekenis is dus niet gebleken, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken.

Ten overvloede overweegt het hof dat, nu dit ongeluk er één is in een reeks van ongelukken rond klimmuren, waarbij de gebeurtenissen steeds hetzelfde patroon lijken te volgen, een aanpassing van de veiligheidsmaatregelen aangewezen is. Daarbij kan in ieder geval gedacht worden aan voorkoming van automatisch losmaken van de zekering door de eis dat de zekering slechts door de klimmer kan worden afgekoppeld."

2.3. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat wegens het ontbreken van voldoende verwijtbaarheid geen sprake is geweest van min of meer grove of aanmerkelijke schuld als in de tenlastelegging omschreven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 307 Sr. Het Hof heeft derhalve niet vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd. Van grondslagverlating is daarom geen sprake. De primaire klacht faalt dus.

2.4. Ook de subsidiaire klacht faalt. Voormeld, met feitelijke waarderingen verweven oordeel is door het Hof niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Dat geldt ook voor de overweging "dat niet van enige nonchalance of nalatigheid van enige aard bij het verrichten van de taak van zekeraar is gebleken", waarin het Hof - mede gelet op de overige vaststellingen en overwegingen - kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat geen sprake was van nonchalance of nalatigheid in de voor min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereiste zin.

2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 februari 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature