Uitspraak
Nr. 11/01261
14 oktober 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 februari 2011, nr. 10/00258, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/3149) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op dat stuk daarom geen acht.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Met dagtekening 2 september 2008 heeft de Inspecteur de bestreden aanslag aan belanghebbende opgelegd. De bezwaartermijn is aangevangen op 3 september 2008 en zes weken nadien, dus op (dinsdag) 14 oktober 2008, geëindigd.
3.1.2. Op (maandag) 20 oktober 2008 heeft de Inspecteur een tegen deze aanslag gericht bezwaarschrift van belanghebbende in ontvangst genomen dat zich bevond in een ongefrankeerde enveloppe. Een poststempel ontbreekt op die enveloppe. TNT Post heeft voor deze brief geen strafport in rekening gebracht. De Hoge Raad zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat dit bezwaarschrift, zoals belanghebbende stelt, door hem per post is verzonden.
3.2. Het bezwaarschrift is gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene ontvangen na afloop van de bezwaartermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn.
3.3. Gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift heeft het Hof op de voet van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onderzocht of het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn, dus uiterlijk op 14 oktober 2008, ter post is bezorgd.
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terpostbezorging van het ongefrankeerde bezwaarschrift voor het verstrijken van de bezwaartermijn heeft plaatsgevonden.
3.5. Naar aanleiding van de hiertegen gerichte klachten moet worden vooropgesteld dat het in geval van indiening van een bezwaar- of beroepschrift per post op de weg ligt van de indiener om het geheel van handelingen te verrichten dat noodzakelijk is om het desbetreffende poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. Eén van de daartoe noodzakelijke handelingen is het zorgdragen voor een voldoende frankering. Indien een onvoldoende gefrankeerd bezwaar- of beroepschrift door de geadresseerde niet is geaccepteerd, kan het daarom niet worden aangemerkt als ingediend (zie HR 8 juli 1996, nr. 31228, BNB 1996/268). Van indiening is daarentegen wel sprake in een geval als het onderhavige, waarin een ter post bezorgd stuk ondanks onvoldoende frankering door de postdienst bezorgd is en door de geadresseerde niet wegens die onvoldoende frankering is geweigerd, zodat de nalatigheid van de afzender geen gevolgen heeft gehad voor de ontvangst (vgl. CRvB 15 oktober 2010, nr. 09/6438 WAJONG, LJN BO1542, AB 2011/50).
3.6.1. Het Hof is er terecht van uitgegaan dat in geval van verzending van een bezwaar- of beroepschrift via de postdienst de bewijslast ten aanzien van tijdige terpostbezorging op de afzender rust.
3.6.2. Indien op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, gelden voor dit bewijs de regels die zijn geformuleerd in de onderdelen 3.5.3 en 3.5.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN BP2138, BNB 2011/132.
3.6.3. In een geval als het onderhavige, waarin geen (leesbaar) poststempel op de enveloppe is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. ABRS 17 augustus 2011, nr. 201011168/1/H3, LJN BR5196, AB 2011/259).
3.6.4. Nu in dit geval het bezwaarschrift meer dan twee werkdagen na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen, kan de hiervoor in 3.6.3 vermelde regel niet worden toegepast. Daarom heeft het Hof terecht onderzocht of het bewijs is geleverd dat het bezwaarschrift binnen de termijn ter post is bezorgd.
3.6.5. Op basis van dit onderzoek is het Hof gekomen tot het hiervoor in 3.4 vermelde oordeel dat tijdige terpostbezorging van het ongefrankeerde bezwaarschrift niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel berust op een aan het Hof voorbehouden waardering van het bewijs, die in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het behoefde geen nadere motivering.
3.7. Voor zover de klachten het oordeel van het Hof over de datum van terpostbezorging van het ongefrankeerde bezwaarschrift betreffen, falen zij daarom.
3.8. De klachten falen eveneens voor zover daarmee een beroep wordt gedaan op de beleidsregel waarbij is goedgekeurd dat een bezwaarschrift dat binnen zeven weken na dagtekening van de aanslag is ontvangen als tijdig ingediend wordt aangemerkt, tenzij komt vast te staan dat de termijn is overschreden. Deze beleidsregel, die was opgenomen in paragraaf 6.1.3 van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997, is ingetrokken met ingang van 25 februari 2007 en is daardoor in dit geval niet van toepassing (zie het Besluit fiscaal bestuursrecht van 15 februari 2007, nr. CPP2006/2210M, Stcrt. 39, BNB 2007/278).
3.9. De klachten falen ook voor het overige. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie , geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.