Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P10/00265
8 september 2011
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 08/2906 van de rechtbank Alkmaar van 11 maart 2010 in het geding tussen
X, wonende te Y, belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 30 juni 2007 heeft de heffingsambtenaar ten name van belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting over het jaar 2007 opgelegd ten bedrage van € 3.667 ter zake van het beschikbaar houden van de gemeubileerde woning […] 14 te Z (hierna: de woning).
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak met dagtekening 20 augustus 2008 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 11 maart 2010 heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 april 2010, aangevuld bij brief van 3 mei 2010. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
Het Hof ziet aanleiding om de feiten als volgt vast te stellen.
2.1. Belanghebbende, zijn broer en drie zussen zijn ieder voor een vijfde deel eigenaar van de woning […] 14 te Z. De vijf mede-eigenaren behoren niet tot hetzelfde gezin. Zij hebben ieder een eigen gezin of zijn alleenstaand. De woning wordt niet verhuurd aan derden.
2.2. Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Bergen.
2.3. Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende overgelegd ‘Schema beschikbaarheid Bergen’. Voor zover van belang is hierin vermeld:
‘ 2005 2006 2007 2008 2009 2010
jan/fbr (…) (…) Co (…) (…) (…)
mrt/apr G
mei/jun N
spt/okt C
nov/dec M
Juli en augustus 2008
(…)’
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is evenals voor de rechtbank in geschil of belanghebbende in 2007 de woning gedurende meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2007 van de gemeente Bergen, hetgeen de heffingsambtenaar stelt en belanghebbende betwist.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen waarbij de heffingsambtenaar is aangeduid als verweerder:
“1. In geschil is of verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar de aan X opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2007 terecht heeft gehandhaafd.
2. Ingevolge artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet , voor zover hier van belang, kan er een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Als gevolg van artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2007 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
(……)
7. Uit het hiervoor genoemde wettelijke kader volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet van belang is of X daadwerkelijk meer dan 90 dagen van het belastingjaar in de voornoemde gemeubileerde woning verblijft. Van belang is of hij deze op meer dan 90 dagen voor zichzelf beschikbaar houdt.
De rechtbank overweegt voorts dat eigendomsverhoudingen als zodanig niet bepalend zijn voor het beschikbaar houden van een woning. Artikel 233, eerste lid, van de Gemeentewet koppelt de belastingplicht immers aan natuurlijke personen die een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
8. De rechtbank acht het evenwel in beginsel aannemelijk dat X en de mede-eigenaren, zoals door X uitdrukkelijk gesteld, de woning gedurende eenvijfde deel van het kalenderjaar voor zich beschikbaar houden, in overeenstemming met de eigendomsverhouding. Weliswaar is niet gebleken van bindende afspraken tussen de mede-eigenaren over de beschikbaarheid, maar hieraan kan niet de betekenis worden toegekend die verweerder er aan hecht. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat X een schema heeft overgelegd waaruit blijkt dat de eigenaren een globale indeling hebben gemaakt van de beschikbaarheid van de woning […] 14. Uit dit schema volgt dat de woning aan geen van de eigenaren meer dan 90 dagen ter beschikking staat. Voorts is in een eerder stadium van de procedure gebleken dat één van de mede-eigenaren een agenda beheert, waarmee kennelijk het gebruik van de woning onderling wordt afgestemd. Overwogen wordt dat hiermee niet vast staat dat niet kan worden afgeweken van het genoemde schema. De rechtbank leidt hieruit echter slechts af dat de dagen waarop de woning voor elk van de eigenaren beschikbaar is niet vast staat, en ziet geen aanleiding op basis hiervan te concluderen dat de woning aan X op meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan. In dit verband is ten slotte van belang dat de rechtbank verweerder niet volgt in zijn opvatting dat indien beschikbaarheid overeenkomstig de eigendomsverhouding niet bindend is vastgelegd de woning aan elke mede-eigenaar meer dan 90 dagen ter beschikking staat. Immers een woning kan niet op hetzelfde moment ter beschikking staan van meer personen die niet tot hetzelfde gezin behoren. Alsdan zou er sprake zijn van dubbele belastingheffing. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de heffingsambtenaar gelegen om met overtuigende bewijsmiddelen aan te tonen dat X in afwijking van de verdeling van beschikbaarheid volgens de eigendomsverhouding, de woning in 2007 op meer dan 90 dagen voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden. De heffingsambtenaar heeft dit niet aangetoond.
9. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat X de onderhavige woning voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden op meer dan 90 dagen van het belastingjaar. Hieruit volgt dat de bestreden uitspraak op bezwaar en de aanslag forensenbelasting voor het belastingjaar 2007 voor het object […] 14 niet in stand kunnen blijven. “
5. Standpunten van partijen in hoger beroep
5.1. Voor de standpunten van partijen in hoger beroep wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2007 van de gemeente Bergen (hierna: de verordening) bepaalt dat onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting wordt geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
6.2. Het Hof stelt voorop dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat belanghebbende een gemeubileerde woning in de gemeente Bergen voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden op meer dan 90 dagen in het jaar 2007. De heffingsambtenaar neemt primair het standpunt in dat sprake is van mede-eigendom en dat uit de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek volgt dat iedere deelgenoot in de gemeenschap op 1 januari een volledige woning voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt gedurende het kalenderjaar. De enige mogelijke beperking van deze volledige beschikbaarheid is volgens de heffingsambtenaar een vooraf gesloten overeenkomst. Het in 2.3. van de feiten bedoelde schema voor het gebruik van de woning is volgens de heffingsambtenaar niet geloofwaardig en kan niet worden aangemerkt als een overeenkomst omdat het slechts een reserveringsschema is.
6.3. Het hof kan het standpunt van de heffingsambtenaar niet volgen. Vaststaat dat ieder van de eigenaren voor een vijfde deel is gerechtigd tot de woning. Ten aanzien van de verdeling van het gebruiksrecht van de woning over de vijf mede-eigenaren heeft het Hof geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van belanghebbende dat ieder van de eigenaren gedurende twee maanden per jaar de beschikking heeft over de woning en dat voor de maanden juli en augustus een nadere afspraak wordt gemaakt tussen de eigenaren voor het gebruik. Niet gesteld of gebleken is dat voor deze zomermaanden aan belanghebbende een recht is toegekend dat afwijkt van een recht van gebruik op basis van evenredigheid. De heffingsambtenaar baseert zijn stelling, dat de afspraak tussen de mede-eigenaren niet geloofwaardig is op een mededeling die door (de echtgenote van) belanghebbende is gedaan tijdens een telefoongesprek dat er een agenda zou zijn, die niet ter inzage is verstrekt. Het Hof ziet hierin echter onvoldoende reden om te twijfelen aan het bestaan van de afspraak tussen de mede-eigenaren zoals neergelegd in het in 2.3 bedoelde schema. Voor het aannemelijk maken van de afspraak gaat de heffingsambtenaar er naar het oordeel van het Hof ten onrechte vanuit dat dit in het onderhavige geval alleen mogelijk zou zijn door het overleggen van een agenda. Het Hof ziet ook overigens geen aanleiding om te oordelen dat belanghebbende meer gebruiksrechten heeft gekregen dan zijn mede-eigenaren voor het ter beschikking houden van de woning. Dat het mogelijk is dat twee of meer gezinnen tegelijkertijd in de woning verblijven, is niet doorslaggevend. Op basis van artikel 2, eerste lid, van de verordening moet worden beoordeeld of belanghebbende de woning voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden en niet of hij of zijn gezin op uitnodiging van een van de andere eigenaren feitelijk in de woning heeft verbleven.
6.4. Ook de subsidiaire stelling van de heffingsambtenaar, dat de woning slechts gedurende 100 dagen is gebruikt en voor de rest van het jaar ter beschikking heeft gestaan aan belanghebbende, kan niet worden gevolgd. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende, in de periode waarin geen gebruik is gemaakt van de woning, deze voor zichzelf of zijn gezin en met voorbijgaan van de rechten van gebruik van zijn broer en zussen, ter beschikking heeft kunnen houden. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven om aannemelijk te achten dat belanghebbende toestemming had van zijn mede-eigenaren om de vakantiewoning tijdens de overige dagen van het jaar te gebruiken, zijn gesteld noch gebleken.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van de procedure op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht . Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437. Hierbij heeft het Hof voor het opstellen van het verweerschrift een punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld (wegingsfactor 1).
8. Beslissing
Het Hof
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 437.
Op grond van artikel 27l, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt van de heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 454.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P. Kruimel en J.A. van Horzen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 8 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.