Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 763297 UV EXPL 11-280 aw/4074
kort geding vonnis d.d. 19 augustus 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.H. Servatius,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IVA Driebergen B.V.,
gevestigd te Driebergen,
verder ook te noemen IVA,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.L. Düpper.
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft IVA in kort geding doen dagvaarden.
Partijen hebben ieder voorafgaand aan de zitting producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2011. Daarvan is aantekening gehouden. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd. IVA heeft ter zitting productie 22 in het geding gebracht. Ook is door [eiser] een brief van de gemachtigde van IVA aan de gemachtigde van [eiser] gedateerd 20 juni 2011 in het geding gebracht, in welke brief de gronden voor de schorsing worden uiteengezet.
Vervolgens is uitspraak (nader) bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. IVA biedt een particuliere managementopleiding aan voor de mobiliteitsbranche. Zij kent een twee- en een vierjarige dagopleiding op HBO- en MBO-niveau. IVA heeft thans ongeveer 950 studenten.
2.2. [eiser] is met ingang van 13 september 2004 voor bepaalde tijd in dienst getreden van IVA in de functie van docent. De arbeidsovereenkomst is voortgezet voor onbepaalde tijd. [eiser] doceert de vakken verkooptechniek, marketing, bedrijfseconomie en monetaire economie.
2.3. Op 14 februari 2011 heeft op initiatief van de heer [A], directeur van IVA, hierna te noemen [A], een gesprek plaatsgevonden tussen hem en [eiser]. Aanleiding voor dit gesprek waren diverse klachten van collega’s over het gedrag van [eiser], die [A] op 7 februari 2011 en de dagen daarna ter ore waren gekomen.
2.4. In de maanden februari, maart en april 2011 heeft [A] bij 4 directieleden en een twintigtal collega’s van [eiser] geïnformeerd naar hun ervaringen met (het gedrag van) [eiser].
2.5. Op 20 mei 2011 heeft [A] de diverse klachten over [eiser], samengevat in een vijftal punten, op papier gezet en voorgehouden aan [eiser]. Vervolgens zijn de klachten op 27 mei 2011 met [eiser] besproken. Bij deze gesprekken was naast [A] en [eiser] ook aanwezig de heer [B], directielid.
2.6. Eind mei 2011 heeft IVA [eiser] te kennen gegeven dat zij geen vertrouwen meer heeft in een voortzetting van het dienstverband.
2.7. Op 17 juni 2011, na afloop van het lesseizoen, heeft IVA [eiser] mondeling geschorst. Bij brief aan de gemachtigde van [eiser] van 20 juni 2011 heeft IVA de gronden van die schorsing uiteengezet.
2.8. IVA heeft op 11 augustus 2011 bij de kantonrechter te Utrecht een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van IVA om – kort samengevat – de schorsing op te heffen en hem na de zomervakantie, dat is per 29 augustus 2011, in de gelegenheid te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als docent te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 2.500,-- per dag en met veroordeling van IVA in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat IVA hem op onjuiste, ongefundeerde en in ieder geval ongenoegzame gronden heeft geschorst. Zij handelt daardoor niet zoals het een goed werkgever betaamt. Door de handelwijze van IVA wordt hij aangetast in eer en goede naam. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij de gevorderde wedertewerkstelling.
3.3. IVA voert gemotiveerd verweer. Op de inhoud van dat verweer en op hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd zal, voor zover van belang, in het hiernavolgende worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Een vordering strekkende tot wedertewerkstelling is naar haar aard spoedeisend. [eiser] is ontvankelijk in zijn vordering.
4.2. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.3. Vooropgesteld wordt dat een schorsing door de werkgever een zware maatregel is, die tot gevolg kan hebben dat de werknemer in eer en goede naam wordt aangetast of anderszins schade lijdt. Van belang is daarom dat de werkgever in het kader van goed werkgeverschap de nodige zorgvuldigheid in acht neemt jegens de werknemer en alleen tot schorsing overgaat als daarvoor een deugdelijke grond bestaat.
4.4. IVA heeft aan de schorsing ten grondslag gelegd – zoals zij ter zitting nader heeft toegelicht en zoals is uiteengezet in de brief van haar gemachtigde aan de gemachtigde van [eiser] gedateerd 20 juni 2011 – (1) dat [eiser] zich bij herhaling laatdunkend en kleinerend heeft uitgelaten over de directieleden alsook over andere collega’s, (2) dat zijn gedrag tegenover de studenten in de klas ontoelaatbaar is omdat hij ongepaste uitlatingen heeft gedaan over de vrouwelijke partner van een collega alsook over vrouwelijke studenten uit andere klassen en (3) dat hij op 27 mei 2011 eigenhandig en in strijd met de geldende regels op verzoek van een studente het cijfer van een test heeft gewijzigd.
[eiser] heeft voornoemde beschuldigingen gemotiveerd weersproken.
4.5. De kantonrechter overweegt dat al op 14 februari 2011 een eerste gesprek heeft plaatsgevonden tussen [A] en [eiser] over de klachten die [A] ter ore waren gekomen over het gedrag van [eiser]. In mei 2011 hebben nog twee gesprekken gevolgd. IVA heeft [eiser] vervolgens te kennen gegeven het dienstverband te willen beëindigen. [eiser] heeft daarmee niet ingestemd. In de periode februari tot en met medio juni 2011 heeft [eiser] zijn gebruikelijke werkzaamheden als docent verricht. De tot dan toe bij IVA bekende incidenten, zoals hiervoor onder 4.4 opgesomd, waren kennelijk voor haar geen aanleiding om tot schorsing over te gaan. Op 17 juni 2011 heeft zij [eiser] geschorst. Ter zitting heeft IVA toegelicht dat de directe aanleiding voor de schorsing was dat zij geruchten hoorde van docenten dat [eiser] weg zou moeten omdat hij teveel zou verdienen.
4.6. IVA heeft gelet op voornoemde feiten en omstandigheden de noodzaak voor de schorsing van [eiser] op 17 juni 2011 onvoldoende aannemelijk gemaakt. Na de gesprekken eind mei 2011 hebben zich immers geen nieuwe incidenten van enige betekenis voorgedaan die aan [eiser] verweten kunnen worden. Geruchten die de ronde doen in de school, nog daargelaten of voldoende aannemelijk is dat deze door [eiser] de wereld in zijn geholpen, kunnen een schorsing niet rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu het lesseizoen al was geëindigd en de schorsing daarom geen redelijk doel meer kon dienen, anders dan [eiser] te beletten bij de diploma-uitreiking aanwezig te zijn. Voor dat doel is een schorsing voor onbepaalde tijd echter een veel te zware maatregel.
4.7. Voorts geldt dat IVA een verwijt moet worden gemaakt van het feit dat zij na de schorsing op 17 juni 2011 – terwijl zij er reeds lang mee bekend was dat [eiser] niet wilde instemmen met een beëindiging van het dienstverband – pas op 11 augustus 2011 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend. Ter zitting heeft zij uitgelegd dat de reden voor die late indiening is geweest dat gedurende de schoolvakantie toch niemand iets van de schorsing zou merken. Dit standpunt acht de kantonrechter onbegrijpelijk. IVA heeft niet als goed werkgever gehandeld door [eiser] vlak voor de schoolvakantie voor onbepaalde tijd te schorsen, met het vaste voornemen hem na de schoolvakantie niet te laten terugkeren op het werk en het dienstverband te beëindigen, en vervolgens pas op 11 augustus 2011 bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen, alleen omdat zij tijdens de schoolvakantie toch geen last van de schorsing heeft. Met die handelwijze gaat IVA geheel voorbij aan de belangen van haar werknemer, die – naar zij heeft kunnen begrijpen en ook had behoren te begrijpen – van de schorsing met het daaraan verbonden aangekondigde ontslag wèl te lijden heeft, ook gedurende de schoolvakantie.
4.8. [eiser] stelt dat hij een groot belang heeft bij zijn terugkeer aan het begin van het nieuwe schoolseizoen, dat aanvangt op 29 augustus 2011, teneinde verdere schade verbonden aan de schorsing te voorkómen. Hij benadrukt dat hij graag lesgeeft en dat hij het goed met zijn collega’s en met de studenten kan vinden.
IVA heeft daartegenover aangevoerd dat een toewijzing van de vordering zal leiden tot een onwerkbare situatie, nu het vertrouwen tussen partijen onherstelbaar is beschadigd. Volgens IVA is aannemelijk dat de kantonrechter die over het ontbindingsverzoek oordeelt de arbeidsovereenkomst op die grond zal ontbinden. IVA benadrukt dat de terugkeer van [eiser] grote onrust in de school zal veroorzaken.
4.9. De kantonrechter overweegt dat IVA de eisen van goed werkgeverschap in die mate heeft geschonden, dat de mogelijke uitkomst van de ontbindingsprocedure niet aan een toewijzing van de gevorderde voorziening in de weg kan staan. IVA heeft voldoende gelegenheid gehad om het geschil met [eiser] vóór de start van het nieuwe schooljaar tot een goed einde te brengen, ofwel in onderling overleg ofwel door tijdig bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk geworden dat bij zijn terugkeer grote onrust zal ontstaan onder de docenten en studenten, nu de door IVA gestelde vertrouwensbreuk met name ziet op de relatie tussen de directie van IVA en [eiser]. Het ligt overigens mede op de weg van IVA om ervoor te zorgen dat [eiser] zijn werkzaamheden na de schoolvakantie kan hervatten zonder dat daardoor onrust ontstaat onder collega’s en studenten. Nu zij zelf stelt dat binnen de school niemand iets van de schorsing heeft gemerkt wegens de zomervakantie, moet dat voor haar geen onmogelijke opgave zijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen moet het belang van [eiser] bij een opheffing van de schorsing zwaarder wegen dan het belang van IVA bij handhaving daarvan.
De gevorderde voorziening zal daarom worden verleend als hierna aan te geven en met dien verstande, dat de dwangsom zal worden bepaald op € 500,-- per dag, met een maximum van € 20.000,--.
4.10. IVA wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op:
€ 71,-- vast recht;
€ 90,81 explootkosten;
€ 400,-- salaris gemachtigde (2x het tarief van € 200,--).
5. De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt IVA om [eiser] per 29 augustus 2011 in staat te stellen de werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te hervatten, met alle faciliteiten en bevoegdheden die hij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst mocht genieten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per (gedeelte van een) dag, met een maximum van € 20.000,-- aan te verbeuren dwangsommen in totaal;
veroordeelt IVA tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 561,81 waarin begrepen € 400,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011.