Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/6191 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[persoon 1] Afval en Recycling Amsterdam B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden mr. A. Franken van Bloemendaal en [persoon 1],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam/ Dienst Milieu en Bouwtoezicht,
verweerder,
gemachtigde P.D. Bes.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres gelast tot het staken en gestaakt houden van alle bouwwerkzaamheden aan het sorteergebouw binnen het pand op het adres [adres] te Amsterdam. Indien eiseres geen gevolg geeft aan de last verbeurt met ingang van de dag nadat de beschikking is verzonden een dwangsom van € 50.000,- ineens.
Bij besluit van 18 februari 2010 (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten over te gaan tot invordering van het verbeurde bedrag van € 50.000,- omdat eiseres niet heeft voldaan aan de opgelegde last.
Bij besluit van 22 februari 2010 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiseres een reguliere bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 26 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2011.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1.1. Eiseres heeft in haar sorteerloods een afvalsorteerinstallatie geplaatst. Deze installatie heeft een lengte van circa 67 m, een hoogte van maximaal 9,6 m en een breedte wisselend van 9 tot circa 19 meter. De installatie bestaat uit onder meer stortvakken en een transportband.
1.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen bouwvergunning vereist was voor de sorteerinstallatie omdat dit geen bouwwerk is. Als het wel een bouwwerk is, is het plaatsen van een sorteerinstallatie in een reeds vergunde sorteerloods een bouwwerk van niet ingrijpende aard is. Bij de aanvraag van de bouwvergunning voor de loods - die is verleend bij besluit van 12 juni 2009 – is bovendien al kenbaar gemaakt dat in de loods een afvalsorteerinstallatie zou worden geplaatst.
1.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de sorteerinstallatie een bouwvergunningplichtig bouwwerk is, vanwege de omvang en het feit dat de installatie bedoeld is ter plaatse te functioneren.
1.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet , voor zover thans van belang, wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.5. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
1.6. Het begrip "bouwwerk" is in de Woningwet niet omschreven. Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat, gelet op het ontbreken van een omschrijving in de Woningwet en gelet op het feit dat in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven, (zie onder meer de uitspraak van 23 december 2009, LJN BK 7469) aansluiting is gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van "bouwwerk". Deze definitie luidt: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.7. Alhoewel de rechtbank van mening is dat twijfel mogelijk is over de vraag of deze installatie tevens kan worden aangemerkt als bouwwerk, komt de rechtbank tot het oordeel dat de afvalsorteerinstallatie als bouwwerk dient te worden aangemerkt. De definitie van het begrip bouwwerk is ruim en de installatie heeft een grote omvang, bestaat uit twee verdiepingen en is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een bouwvergunningplichtig bouwwerk. Gelet op de omvang van het bouwwerk kan bovendien niet worden gesteld dat het van ondergeschikte betekenis is, zodat het bouwwerk vergunningvrij zou kunnen worden gebouwd. In zoverre slaagt het beroep van eiseres niet.
1.8. Ter zitting heeft verweerder de bouwtekening van de sorteerloods behorende bij de aanvraag van 12 juni 2009 getoond. Op die tekening is geen sorteerinstallatie te zien, en is de sorteerhal geheel leeg. Het standpunt van eiseres dat de sorteerinstallatie is vervat in de voor de sorteerloods afgegeven bouwvergunning kan dan ook niet slagen.
1.9. Ten slotte volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bor van toepassing zijn op deze procedure. Immers op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten (waaronder de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening) gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op deze procedure, omdat de aanvraag om bouwvergunning op 3 december 2009, dus voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend.
1.10. Het beroep gericht tegen de bouwvergunning zal ongegrond worden verklaard.
2. Invordering dwangsom.
2.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het primaire besluit 1 (het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom). Dit betekent dat het primaire besluit 1 onherroepelijk is geworden en in rechte vaststaat.
2.2. Gelet hierop dient rechtbank bij haar beoordeling uit te gaan van de juistheid van de last onder dwangsom, naar inhoud en wijze van totstandkoming. De belangenafweging die vooraf heeft moeten gaan aan de oplegging van de last onder dwangsom en de bepaling van de hoogte van de dwangsom, staan hierdoor niet meer ter beoordeling van de rechtbank. Daardoor staat in dit geding slechts ter beoordeling de ongegrondverklaring het bezwaar van eiseres tegen het invorderingsbesluit.
2.3. Bij de invordering van de dwangsom dient verweerder te onderzoeken of de dwangsom, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid kan worden ingevorderd.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen ter toetsing staat of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van invordering had moeten worden afgezien. De omstandigheid dat sprake is van een jong bedrijf dat de dwangsom niet kan dragen had voor eiseres een extra aansporing moeten zijn om aan de last te voldoen.
2.5. Eiseres stelt in beroep dat de invorderingsbeschikking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Op verschillende locaties in Amsterdam is bij vergelijkbare bedrijven als eiseres geen bouwvergunning voor de sorteercabine verleend en is volstaan met een milieuvergunning waarin de sorteercabine nauwkeurig is omschreven.
Verweerder heeft toegegeven dat in het geval van Icova de afvalsorteerinstallatie inderdaad niet is opgenomen in de bouwvergunning. Op het geval Shanks Nederland B.V. is verweerder niet ingegaan. Uit de overgelegde tekeningen van Van Gansewinkel kan eiseres niet afleiden dat de sorteercabine is vergund.
Uit het preadvies van 4 februari 2010 - dat voorafgaand aan het invorderingsbesluit tot stand is gekomen - volgt dat de Dienst Milieu en Bouwtoezicht positief had geadviseerd over de aanvraag om bouwvergunning van de afvalsorteerinstallatie. Uit het preadvies volgt ook dat Provincie Noord-Holland had aangegeven dat het plaatsen van de sorteerinstallatie past binnen de verleende milieuvergunning van 2007. Procedureel vond slechts een Bibobtoets plaats. De bouwvergunning kon worden verleend na verdere bouwtechnische- en constructieve beoordeling.
2.6. De rechtbank overweegt het volgende.
2.6.1. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de afvalsorteerinstallatie in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat in het kader van de bouwvergunning voor de sorteerloods al een Bibobtoets had plaatsgevonden. In het brandveiligheidsrapport van 4 juni 2009 van DGMR, welk rapport zich bevond bij de aanvraag om bouwvergunning voor de sorteerloods, was al rekening gehouden met de afvalsorteerinstallatie. Gelet hierop was naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de bouwvergunning voor de afvalsorteerinstallatie, indien deze zou worden aangevraagd, ook zou worden verleend. Ter zitting heeft verweerder niet kunnen aangeven welk bijzonder belang verweerder had bij het stilleggen van de bouw in afwachting van de voor de afvalsorteerinstallatie te verlenen bouwvergunning, behalve dat de Bibobtoets door een mogelijk andere financiering mogelijk anders zou uitvallen. Dit laatste argument acht de rechtbank niet overtuigend, omdat het een bouwplan betreft van dezelfde aanvrager, zodat niet aannemelijk is dat de Bibobtoets bij de bouwvergunning voor de invulling van de sorteerloods anders zou uitvallen dan bij de bouwvergunning voor de sorteerloods zelf.
2.6.2. Omdat bij aanvraagster twijfel mogelijk was over de vraag of het plaatsen van een (grote) installatie in een fabrieksloods bouwvergunningplichtig was, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie. Daar komt bij dat, zoals verweerder heeft erkend, aan Icova geen afzonderlijke bouwvergunning is verleend voor de afvalsorteerinstallatie en bij Icova de bouw van de afvalsorteerinstallatie in een loods niet is stilgelegd. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt mitsdien omdat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld.
2.6.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder in redelijkheid had moeten afzien van het invorderen van de opgelegde en verbeurde dwangsom.
2.7. De rechtbank zal het beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond verklaren. Nu verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, zal de rechtbank dit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht .
2.8.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.
2.8.2. Gelet op het belang van een spoedige finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval zelf in te zaak te voorzien en het invorderingsbesluit (het primaire besluit 2) te herroepen. Verder zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, zodat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar behoeft te nemen en er, behoudens de mogelijkheid van hoger beroep, een einde is gekomen aan deze procedure.
2.9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Verder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.311,- (1 punt a € 437,- voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Gelet op de complexiteit van de zaak acht de rechtbank een wegingsfactor van 1,5 in dit geval aangewezen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het invorderingsbesluit ongegrond is verklaard;
- herroept het invorderingsbesluit van 18 februari 2010;
- bepaalt dat de invordering van de dwangsom van ten bedrage van € 50.000,- vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 298,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.311,- , te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB