Uitspraak
9 september 2011
Eerste Kamer
10/00422
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
mr. E.N. MULLER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (voorheen: [B] B.V.),
wonende te Oegstgeest,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E.M. Tjon-En-Fa,
t e g e n
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [A], de curator en het Hoogheemraadschap.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 265528/HA ZA 06-2001 van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2008;
b. het arrest in de zaak 200.009.386/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 oktober 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [A] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Hoogheemraadschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[A] is per 30 maart 2010 in staat van faillissement verklaard. Mr. E.N. Muller (hierna: de curator) heeft onderhavige procedure overgenomen op de voet van art. 27 lid 3 F.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten die in cassatie tot uitgangspunt dienen wordt verwezen naar de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2. Kort samengevat komen zij op het volgende neer.
(i)Bij schriftelijke koopovereenkomst van 27 december 1972 heeft de Zuidplaspolder in Schieland, de rechtsvoorganger van het Hoogheemraadschap, van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een stuk agrarische grond en water te Waddinxveen gekocht. Dit stuk grond en water, met een grootte van ongeveer 2681 centiare, maakte toen deel uit van het kadastrale perceel nummer [A001], maar heeft later, na splitsing van dat perceel, de kadastrale aanduiding gekregen van de percelen [A002] (geheel) en
[A003] (gedeeltelijk).
(ii) De Zuidplaspolder had het perceel gekocht voor het uitvoeren van het plan tot verbetering van de waterbeheersing. Krachtens de koopovereenkomst had de Zuidplaspolder het recht om het gekochte in gebruik te nemen zodra zij dit nodig had voor de uitvoering van het genoemde plan. De Zuidplaspolder heeft direct na het aangaan van de overeenkomst het gekochte in gebruik genomen door daarop een gemaal te realiseren, bestrating aan te leggen en het te omheinen.
(iii) Volgens de koopovereenkomst zou de transportakte worden opgemaakt zodra de Zuidplaspolder dat zou verkiezen. De levering van het gekochte aan de Zuidplaspolder heeft echter nooit plaatsgevonden. De Zuidplaspolder heeft de koopsom op 18 januari 1973 voldaan.
(iv) In 1998 heeft [betrokkene 1] het perceel [A001] verkocht aan [C] B.V. die het in 2002 heeft verkocht aan [B] aan wie het vervolgens op 2 februari 2004 is geleverd. [B] heeft een groot deel van het perceel [A001] verkocht en geleverd aan [D] B.V. Nadien is [B] door fusie opgegaan in [A].
(v) Op 18 februari 2005 is een akte houdende verjaring gepasseerd met, voorzover in cassatie van belang, de volgende inhoud:
"De voormalige Zuidplaspolder in Schieland te Gouda, van welke rechtspersoon het Hoogheemraadschap van Schieland (..) rechtsopvolger onder algemene titel is, heeft blijkens de aangehechte kopie akte de dato zeven en twintig december negentienhonderd twee en zeventig van de heer [betrokkene 1] gekocht een perceel grond en water ter grootte van ongeveer zes en twintig honderd een en tachtig centiaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Waddinxveen, sectie [A], nummer [001]. Dit perceel maakt thans deel uit van de percelen [002] (geheel) en [003] (gedeeltelijk). Dit is op de aangehechte tekening aangeduid gezamenlijk met schuine arcering en kruislingse arcering.
(..)
Sinds negentienhonderd twee en zeventig heeft de Zuidplaspolder in Schieland respectievelijk het Hoogheemraadschap van Schieland het onafgebroken bezit van een gedeelte van bedoeld perceel, met kruislingse arcering op de aangehechte tekening aangegeven, gehad. Dit gedeelte omvat het stuk grond met opstallen dat binnen de omheining ligt alsmede de omheining zelve, welke opstallen en omheining zijn gesticht voor rekening van de Zuidplaspolder in Schieland. Door verjaring is het Hoogheemraadschap van Schieland eigenaar geworden van bedoeld perceel grond en water. (..)
Het onafgebroken bezit gedurende een periode van meer dan twintig jaar heeft tot de verjaring geleid.
De verjaring wordt aanvaard door [D] B. V.(..). De verjaring wordt (..) betwist door [B] B. V. (..).
(..)".
Deze akte is vervolgens ingeschreven in het kadaster.
3.2 In dit geding vordert [A] (aanvankelijk [B]) een verklaring voor recht dat zij eigenaar van het bewuste perceel is en dat de inschrijving van de hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde akte waardeloos is. Daartoe stelt zij, kort gezegd, dat het Hoogheemraadschap of haar rechtsvoorganger, die wisten dat het perceel nooit aan hen is geleverd en dat zij dus geen eigenaar waren geworden, dit nooit krachtens een vermeend eigen recht (bezit) hebben gehouden maar het slechts met toestemming van de eigenaar en dus als houder hebben gebruikt.
Daartegenover vordert het Hoogheemraadschap in reconventie een verklaring voor recht dat het door verjaring eigenaar is geworden. Het stelt daartoe dat de verkopers in 1972 vooruitlopend op de juridische levering volledig afstand hebben gedaan van elke aanspraak op het perceel en dat zij de Zuidplaspolder in staat hebben gesteld om direct na het sluiten van de koopovereenkomst bezitsdaden te verrichten, te weten het realiseren op het perceel van een gemaal, het aanleggen van bestrating en het omheinen van het perceel. De Zuidplaspolder heeft zich van meet af aan naar buiten toe als eigenaar gedragen en de Zuidplaspolder en vervolgens het Hoogheemraadschap hebben gedurende meer dan twintig jaren het onafgebroken bezit van het perceel gehad, zodat de eigendom van het perceel is verkregen op grond van extinctieve verjaring, aldus het Hoogheemraadschap.
3.3 De rechtbank heeft het gelijk aan de zijde van het Hoogheemraadschap geacht en beslist dat in 1973 de Zuidplaspolder het gekochte stuk grond voor zichzelf is gaan houden zodat sprake was van bezit dat vervolgens twintig jaar heeft voortgeduurd. Daartoe oordeelde de rechtbank het volgende redengevend. Door direct na het sluiten van de overeenkomst en vooruitlopend op de levering het perceel te omheinen, te bestraten en daarop een gemaal te realiseren, heeft de Zuidplaspolder het stuk grond als toekomstig eigenaar in bezit genomen als bedoeld in art. 3:112 en 3:113 BW. Door het plaatsen van de omheining was het ook voor een ieder duidelijk dat de Zuidplaspolder dit stuk grond in bezit had genomen. Bovendien heeft deze inbezitneming plaatsgevonden met instemming van de eigenaren van het perceel.
Het hof heeft dit oordeel geheel onderschreven. Het voegde daaraan in rov. 10 toe dat de aankoop van het perceel met het oog op de bouw van een gemaal, direct gevolgd door ingebruikneming van het perceel met toestemming van verkopers en door de daadwerkelijke bouw, objectief bezien dient te worden aangemerkt als uiterlijk zichtbare inbezitneming en "het houden van een goed voor zichzelf" (als bedoeld in art. 3:107 lid 1 en naar de maatstaf van art. 3:108 BW). In ieder geval valt volgens het hof zonder nadere deugdelijke toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het Hoogheemraadschap een dergelijke gemaal zou hebben willen bouwen op een perceel dat door het Hoogheemraadschap voor een ander werd gehouden, dit met alle goederenrechtelijke natrekkings-perikelen (artikel 5:3 juncto 5:20 BW) van dien. Het hof vond ook geen enkele aanwijzing dat verkopers van die opvatting uitgingen. Het hof heeft het (in rov. 6 samengevatte) standpunt van [A] dat slechts sprake was van houderschap van het Hoogheemraadschap, omdat als de koop niet wordt gevolgd door juridische levering de koper, behalve in de in art. 3:111 BW genoemde gevallen van interversie van bezit, nooit bezitter kan worden, als "te algemeen" en onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.4.1 Onderdeel A betoogt dat dit oordeel van het hof onjuist is aangezien in het geval dat bij koop van een registergoed wordt afgesproken (i) dat de levering wordt uitgesteld, en (ii) dat de koper het goed alvast voor de realisering van zijn plan in gebruik mag nemen, het vervolgens dienovereenkomstig door de koper in gebruik nemen van dat goed en iedere door hem in dat kader over het goed uitgeoefende feitelijke macht moet worden gekwalificeerd als uiting van houderschap voor de eigenaar-verkoper. Behoudens interversie als genoemd in art. 3:111 BW wordt de koper, aldus het onderdeel, ingevolge art. 3:112 tot en met 3:114 BW tot aan de levering nimmer bezitter, maar blijft hij houder.
3.4.2 Het onderdeel faalt reeds omdat het uitgaat van een opvatting die in haar algemeenheid niet kan worden aanvaard. Het miskent immers dat zich gevallen kunnen voordoen dat de koper krachtens de rechtsverhouding met de verkoper jegens deze gerechtigd is, vooruitlopend op de levering van het verkochte, zich over het verkochte daarover de feitelijke macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen de koper moet worden beschouwd als bezitter van het verkochte.
Het oordeel van het hof moet tegen deze achtergrond worden begrepen. Het komt erop neer dat onder de gegeven omstandigheden sprake was van verkrijging van het bezit van het verkochte perceel door de Zuidplaspolder door inbezitneming. Daartoe baseerde het hof zich op de omstandigheden dat de Zuidplaspolder zich in alle opzichten en ook naar buiten toe ging gedragen als rechthebbende op het perceel, zulks deed met instemming van de verkopers in afwachting van de levering en met het in de koopovereenkomst genoemde doel van de koop, te weten het uitvoeren van het plan tot verbetering van de waterbeheersing. Aldus heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 De klachten van de onderdelen B, C, D en E kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is vastgesteld op 25 augustus 2011 en gewezen door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A. Hammerstein, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 september 2011.