Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 700137-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Milo, advocaat te Tilburg
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 augustus 2010, waarbij de officier van justitie, mr. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als beginnend bestuurder onder invloed van alcohol met zijn auto een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] zijn omgekomen dan wel dat hij onder invloed van alcohol als beginnend bestuurder een personenauto heeft bestuurd en gevaar of hinder op de Baarleseweg in Ulicoten heeft veroorzaakt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, inhoudende dat verdachte in aanzienlijke en aanmerkelijke mate schuld heeft gehad aan het ongeval waardoor [slachtoffer1] en [slachtoffer2] zijn gedood. Zij baseert zich daarbij op het dossier, de aanvullende processen-verbaal en de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), die onder primair en subsidiair onder A ten laste is gelegd kan komen, omdat in het proces-verbaal nergens van feiten en omstandigheden blijkt die ten tijde van de bloedafname een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van artikel 8 WVW opleveren. Gelet hierop is er ten onrechte bloed bij verdachte afgenomen en daardoor is er geen sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW . Dit levert een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Verder heeft de verdediging gewezen op de volgende punten:
1. Het is onduidelijk of het bloedblok dat onderzocht is wel het bloedblok van verdachte is, omdat het nummer dat hierop staat niet naar verdachte te herleiden is. Naar de mening van de verdediging is gehandeld in strijd met artikel 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek .
2. Er is geen gebruik gemaakt van het formulier als bedoeld in artikel 10 van de Regeling bloed- en urineonderzoek . Het formulier is niet ondertekend, waardoor niet vastgesteld kan worden of de verzegeling bij aankomst van het bloedblok intact was. Nu geen gebruik is gemaakt van een formulier als bedoeld in voornoemd artikel is er gehandeld in strijd met het stelsel van strikte waarborgen.
3. Het dossier bevat geen berekening van de door verdachte gereden snelheid, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat hij met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden.
Ten aanzien van de subsidiair onder B ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake is van afwezigheid van alle schuld in de zin van de verwijtbaarheid. Er is niets bekend over het aan het ongeval voorafgaande rijgedrag, waardoor het ongeval kan zijn ontstaan als gevolg van omstandigheden waaromtrent aan verdachte geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 12 juli 2009 vond een eenzijdig verkeersongeval plaats met een personenauto op de Baarleseweg te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau. De bestuurder van de personenauto reed over de Baarlesweg vanuit Baarle-Nassau in de richting van Ulicoten. Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van deze auto was op het moment van het ongeval en dat hij alcohol had gedronken voordat hij de auto bestuurde. Tevens verklaarde verdachte dat hij ten tijde van het verkeersongeval pas 1 jaar een geldig rijbewijs had. Verbalisanten van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek (FTO) hebben met betrekking tot de toedracht, de oorzaak en het gevolg van het ongeval geconcludeerd dat verdachte op enig moment aan de linkerzijde van de rijbaan is geraakt en dat hij de controle over zijn voertuig verloor, waardoor hij vanaf de linker rijbaanzijde naar de rechterzijde van de weg is geslipt c.q. geschoven.
Hierbij is de auto van verdachte rechtsom gedraaid, waarna de auto met de linkervoorzijde tegen het hekwerk in de rechter wegberm is gebotst. Vervolgens botste de auto met de linker voorzijde tegen de staander van de vangrail. Hierna is de auto nog iets meer rechtsom gedraaid om vervolgens tegen een boom te botsen. De bestuurder heeft een stuurcorrectie toegepast, waarna hij de controle over zijn voertuig verloor. Ten gevolge van dit verkeersongeval zijn [slachtoffer1] en [slachtoffer2], die in de auto zaten, overleden .
Met betrekking tot de gereden snelheid is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het technisch onderzoek onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte harder dan de ter plaatse geldende maximum snelheid heeft gereden. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel vrijgesproken worden.
Verdenking overtreding van artikel 8 WVW
De verbalisanten die als eerste ter plaatse waren, hebben aangegeven dat zij geen redenen van wetenschap hadden die deden vermoeden dat verdachte onder invloed van alcohol of andere stoffen was, maar gezien het feit dat het een eenzijdig ongeval op een rechte weg betrof waarbij over het linker wegdeel was gereden, hadden zij het vermoeden dat verdachte onder invloed van alcohol en/of andere stoffen reed. De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden opleverden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan het rijden onder invloed en dat de politie terecht geoordeeld heeft dat er vanaf dat moment al voldoende verdenking voor het rijden onder invloed van alcohol bestond. Dat die omstandigheden niet direct zijn vermeld maar eerst later als aanvulling, doet daaraan niet af. De afname van het bloed van verdachte is daarom rechtmatig gebeurd. Vorenstaande houdt tevens in dat de resultaten van het hierna te melden bloedonderzoek voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Het bloedonderzoek
Verbalisant [naam] sprak verdachte aan en stelde vast dat verdachte vanwege zijn medische toestand niet in staat was om zijn wil kenbaar te maken. Met toestemming van de hulpofficier van justitie werd daarom bloed van verdachte afgenomen. Het rapport heeft nummer 579022 en zaaknummer 2009.07.15.033. Op het rapport dat op naam van verdachte is gesteld, is een sticker geplakt met daarop het nummer TAAF2078NL met als tekst ‘Analyse’. Op 26 juli 2010 werd van verdachte toestemming verkregen om het bloedmonster door het NFI te onderzoeken en tijdens deze gelegenheid gaf verdachte aan dat hij alcohol had gedronken. Uit het onderzoek bleek dat het alcoholgehalte 1.00 milligram ethanol per milliliter bloed was. In het NFI-rapport staat vermeld dat het buisje dat geanalyseerd is, was voorzien van het SIN TAAF2078NL en zaaknummer 2009.07.15.033. De rechtbank stelt vast dat deze nummers aan het monster van verdachte toebehoren. Uit nadere informatie van het NFI bleek dat de verzegeling op het moment van ontvangst intact was.
De rechtbank leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden, anders dan de raadsman, af dat het niet anders kan zijn geweest dan dat het NFI het juiste buisje met bloed heeft onderzocht en dat dit niet afkomstig kan zijn van een andere persoon.
De rechtbank overweegt dat er in het proces-verbaal weliswaar onduidelijkheden staan vermeld, maar dat deze onduidelijkheden achteraf worden hersteld. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze aanvullingen onjuist zijn.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van het NFI dat de verzegeling niet intact was, te meer het NFI het verzoek om het bloed nader te onderzoeken in behandeling heeft genomen.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, betreft welke mate van schuld het rijgedrag oplevert. Als schuld bestaat in roekeloosheid, gelden hogere maximumstraffen (artikel 175, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij roekeloosheid sprake moet zijn van ‘een of meer gedragingen van de dader […] die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen’, van ‘bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren’. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen en deze risico’s zeer lichtzinnig uitgesloten heeft geacht. Uit verklaringen van de verdachte blijkt daar niet van en de rechtbank kan het evenmin afleiden uit het verkeersgedrag onder de hiervoor vastgestelde omstandigheden zelf. De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van verdachte onder de hiervoor omschreven omstandigheden zo ernstig zijn dat zij de kwalificatie ‘in hoge mate onvoorzichtig en onachtzaam‘ verdienen, hetgeen wordt aangemerkt als een vorm van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Daarmee acht zij het primair ten laste gelegde feit bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(primair)
op 12 juli 2009 te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Baarleseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door in hoge mate onvoorzichtig en onachtzaam na het gebruik van alcoholhoudende drank, rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg dat door hem bestuurde motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te hebben en/of
te houden, waardoor hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig op het gedeelte van de hoofdrijbaan van die weg, bestemd voor het hem tegemoetkomend verkeer is geraakt, tengevolge waarvan hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig slippend en schuivend en driftend vanuit die berm wederom op de hoofdrijbaan van die weg is geraakt
en (vervolgens) slippend en schuivend en driftend via de hoofdrijbaan van die weg , de (gezien zijn aanvankelijke rijrichting) rechts naast die hoofdrijbaan gelegen berm en het naast laatstgenoemde berm gelegen (brom)fietspad in botsing is gekomen met een in de naast laatstgenoemd (brom)fietspad gelegen berm staande boom en vangrail en hekwerk,
waardoor althans mede waardoor twee inzittenden van dat door hem bestuurde
motorrijtuig, respectievelijk genaamd [slachtoffer1] en [slachtoffer 2] werden gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , 1.00 milligram alcohol per liter milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto) een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzegging voor de duur van 3 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafbepaling in het voordeel van verdachte rekening te houden met diens jeugdige leeftijd en het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft. Verder wordt verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte ook getroffen is door de gevolgen van het ongeval, doordat hij fors lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De verdediging kan zich vinden in de oplegging van een werkstraf, een rijontzegging en een voorwaardelijke straf, waarbij kan worden gedacht aan het volgen van de EMA-cursus als voorwaarde.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft na het gebruik van alcohol een personenauto bestuurd waarmee hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt, tengevolge waarvan [slachtoffer1] en [slachtoffer2] zijn overleden. Dat de gevolgen hiervan voor de nabestaanden van de slachtoffers enorm en ingrijpend zijn, behoeft geen nadere uitleg. Verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven van spijt en medeleven.
Hoewel verdachte reeds is gestraft door het feit dat - naast de nabestaanden van de slachtoffers - ook hij zal moeten leven met de gedachte aan het leed dat hij heeft veroorzaakt, dient aan verdachte een straf te worden opgelegd. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de zeer ernstige gevolgen die het feit heeft gehad en met het leed dat aan de familie van de slachtoffers is aangedaan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat niet eerder is veroordeeld wegens het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij tijdens het onderzoek ter zitting blijk gegeven heeft van besef van de ernst van wat hij teweeggebracht heeft, zijn schuld daaraan en zijn verantwoordelijkheid voor wat hij de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan. Tevens houdt zij rekening met het feit dat verdachte zelf ook ernstig gewond is geraakt tijdens het ongeval.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling tevens aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een werkstraf van 240 uren opgelegd dient te worden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden teneinde de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het belang van de algemene verkeersveiligheid er mee is gediend dat verdachte gedurende een langere periode niet meer als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer kan deelnemen. Het belang van de verkeersveiligheid dient daarbij te prevaleren boven het persoonlijk belang van verdachte bij het hebben van een rijbewijs. De rechtbank zal verdachte daarom als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid van de ze wet, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
31 augustus 2010.
Mr. Hopmans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 12 juli 2009 te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau, in elk
geval in de gemeente Baarle-Nassau, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Baarleseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig
en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig
na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg (met een
hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer
per uur) zijn blik/aandacht niet bij voortduring op het vóór hem gelegen
rijbaangedeelte van die weg te richten en/of gericht te houden en/of dat door
hem bestuurde motorrijtuig niet bij voortduring onder controle te hebben en/of
te houden,
waardoor hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig (gedeeltelijk) in de
gezien zijn rijrichting linkerberm van die weg (gelegen tussen de
hoofdrijbaan van die weg en het van die weg deeluitmakend (brom)fietspad) is
geraakt,
althans met dat door hem bestuurde motorrijtuig over de afscheiding van die
hoofdrijbaan en de gezien zijn rijrichting linkerberm van die weg (gelegen
tussen de hoofdrijbaan van die weg en het van die weg deeluitmakend
(brom)fietspad) is geraakt,
althans op het gedeelte van de hoofdrijbaan van die weg, bestemd voor het hem
tegemoetkomend verkeer is geraakt,
tengevolge waarvan hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig slippend
en/of schuivend en/of driftend vanuit die berm wederom op de hoofdrijbaan van
die weg is geraakt
en/althans (vervolgens) slippend en/of schuivend en/of driftend via de
hoofdrijbaan van die weg , de (gezien zijn aanvankelijke rijrichting) rechts
naast die hoofdrijbaan gelegen berm en het naast laatstgenoemde berm gelegen
(brom)fietspad in botsing of in aanrijding is gekomen met een in de naast
laatstgenoemd (brom)fietspad gelegen berm staande boom en/of vangrail en/of
hekwerk,
waardoor althans mede waardoor twee inzittenden van dat door hem bestuurde
motorrijtuig, respectievelijk genaamd [slachtoffer1] en [slachtoffer 2] werden
gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde, terwijl het
alcoholgehalte van zijn bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8,
derde lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.00 milligram ,
in elk geval hoger dan 0.2 milligram alcohol per liter milliliter bloed
bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto)
een rijbewijs was vereist en er sedert de datum dat aan hem, verdachte, voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven geen vijf jaren waren verstreken
en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 had
plaatsgevonden;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht
in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
A)
hij op of omstreeks 12 juli 2009 te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau, in elk
geval in de gemeente Baarle-Nassau, als bestuurder van een motorrijtuig,
personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 1.00 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor
de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
en
B)
hij op of omstreeks 12 juli 2009, te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau, in elk
geval in de gemeente Baarle-Nassau, als bestuurder van een motorrijtuig (perso-
nenauto), daarmede rijdend over de weg, de Baarleseweg,
(met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80
kilometer per uur) zijn blik/aandacht niet bij voortduring op het vóór hem
gelegen rijbaangedeelte van die weg heeft gericht en/of heeft gericht gehou-
den en/of dat door hem bestuurde motorrijtuig niet bij voortduring onder
controle heeft gehad en/of heeft gehouden,
waardoor hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig (gedeeltelijk) in de
gezien zijn rijrichting linkerberm van die weg (gelegen tussen de hoofdrijbaan
van die weg en het van die weg deeluitmakend (brom)fietspad) is geraakt,
althans met dat door hem bestuurde motorrijtuig over de afscheiding van de
hoofdrijbaan van die weg en de gezien zijn rijrichting linkerberm van die weg
(gelegen tussen de hoofdrijbaan van die weg en het van die weg deeluitmakend
(brom)fietspad) is geraakt,
althans op het gedeelte van de hoofdrijbaan van die weg, bestemd voor het hem
tegemoetkomend verkeer is geraakt,
tengevolge waarvan hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig slippend en/of
schuivend en/of driftend vanuit die berm wederom op de hoofdrijbaan van die
weg is geraakt
en/althans (vervolgens) slippend en/of schuivend en/of driftend via de
hoofdrijbaan van die weg , de (gezien zijn aanvankelijke rijrichting) rechts
naast die hoofdrijbaan gelegen berm en het naast laatstgenoemde berm gelegen
(brom)fietspad in botsing of in aanrijding is gekomen met een in de naast
laatstgenoemd (brom)fietspad gelegen berm staande boom en/of vangrail en/of
hekwerk,
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroor-
zaakt,althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinder
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht
in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 8 lid 3 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994