Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 10 / 170 en 10 / 115
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:86 van de Awb
inzake
[eisers] te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde mr. G.L.H. Hennissen,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 8 december 2009, bekendgemaakt op 15 december 2009, heeft verweerder, naar aanleiding van een tussen partijen gewezen uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2008, opnieuw beslist op de bezwaren van verzoekers en de aan [vergunninghouder], hierna te noemen vergunninghouder, verleende bouwvergunning van 29 augustus 2005 voor het verbouwen van het pand aan de [adres] te [woonplaats] tot supermarkt, deels te handhaven en aan vergunninghouder vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de (toen geldende) Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) ten behoeve van de vestiging van een Aldi supermarkt.
1.2. Tegen dit besluit is door verzoekers bij schrijven van 25 januari 2010 een beroepschrift op grond van de Awb ingediend bij deze rechtbank. Op 3 februari 2010 hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
1.3. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.4. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigden van verzoekers en van vergunninghouder gezonden.
1.5. Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 maart 2010, waar verzoekers –als tevoren aangekondigd- niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I. Rezelman, H.J.A. Delissen en P. Janssen, en R. Cornelis (Grontmij), P. van Rossenberg (Arcadis Nederland B.V.) en R. Groenhof (Arcadis Nederland B.V.) als medegemachtigden. Vergunninghouder is in persoon verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. C.G.J.M. Termaat en M. Lexis (namens Aldi).
2. Overwegingen
2.1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.1. De rechter ziet geen beletselen verzoekers in hun verzoek om een voorlopige voorziening en in hun beroep te ontvangen. Dat geldt echter niet voor [naam], wonend aan de [adres 2] te [woonplaats], nu hij, zoals ook geconstateerd in de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2006, geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bouwvergunning die op 29 augustus 2005 aan vergunninghouder is verleend. [naam] wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en op die grond is er wat hem betreft ook geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Voor zover in het hierna volgende sprake is van verzoekers is bedoeld die groep zonder [naam].
2.1.2. Verder acht de rechter de onverwijlde spoed wat de andere verzoekers betreft genoegzaam aangetoond nu vergunninghouder was gestart met (voorbereidende) bouwactiviteiten die mogelijk leiden tot een onomkeerbare situatie, zodat gezegd dient te worden dat verzoekers niet zonder enig nadeel de gewone (beroeps)procedure hebben kunnen afwachten. Vergunninghouder heeft voorts toegezegd de bouwactiviteiten op te schorten in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter op dit verzoek om een voorlopige voorziening.
2.1.3. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de rechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De rechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2.2. Met betrekking tot die hoofdzaak overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.2.1. Verweerder heeft bij besluit van 29 augustus 2005 aan vergunninghouder een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een voormalige paukenfabriek met winkel en showroom (gelegen op het perceel gelegen te [woonplaats], aan de [adres]) tot een discount supermarkt. Ingevolge het bestemmingsplan “Partiële herziening bestemmingsplan Op de Toom – uitbreiding Paukenfabriek” rust op het vorenbedoelde perceel de bestemming muziekinstrumentenbedrijf.
2.2.2. Hangende de bezwaarprocedure tegen de bouwvergunning heeft vergunninghouder om vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verzocht. Bij besluit van
11 juli 2006 heeft verweerder de bezwaren tegen de bouwvergunning en de zienswijzen tegen de voorgenomen vrijstelling ongegrond verklaard, de bouwvergunning gehandhaafd en vrijstelling verleend voor 1.330 m² bruto vloeroppervlak (b.v.o.), waarin begrepen
972 m² verkoopvloeroppervlak voor detailhandel en de inrichting van een parkeerterrein van ten minste 61 parkeerplaatsen.
2.2.3. Bij uitspraak van 18 december 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juli 2006 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat in de ruimtelijke onderbouwing een samenhangende visie op de toekomstige functie van de bedrijfsgebouwen ontbreekt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het realiteitsgehalte van de door verweerder gebruikte prognoses omtrent het aantal klanten dat de beoogde supermarkt (per auto) zal bezoeken, welke uitkomst gevolgen heeft voor de parkeersituatie, de verkeersafwikkeling, de eventuele geluidshinder en de luchtkwaliteit, nader onderzocht dient te worden en de uitkomst daarvan gemotiveerd en inzichtelijk dient te worden beschreven.
2.2.4. Naar aanleiding van die uitspraak van de rechtbank van 18 december 2006 heeft verweerder nog een drietal rapporten laten opmaken die betrekking hebben op een distributieplanologisch onderzoek, aanvullend bodemonderzoek en ruimtelijke onderbouwing. In die aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing wordt tevens verwezen naar eerdere rapporten over aspecten die voor de vrijstelling van belang zijn.
2.2.5. Bij besluit van 2 januari 2008 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers deels gegrond verklaard, de verleende bouwvergunning gehandhaafd en opnieuw vrijstelling verleend. Hangende het beroep tegen het besluit van 2 januari 2008 heeft verweerder bij besluit van 4 maart 2008 vorenbedoelde beslissing op bezwaar ingetrokken en per gelijke datum een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij opnieuw vrijstelling is verleend aan vergunninghouder ten behoeve van de vestiging van een Aldi supermarkt aan de [adres] te [woonplaats], meer specifiek voor het inrichten en gebruiken van 1.330 m² b.v.o., waarin begrepen 972 m² verkoopvloeroppervlak of winkelvloeroppervlak voor detailhandel alsmede de inrichting van een parkeerterrein van tenminste 61 plaatsen, alsmede de verleende bouwvergunning van 29 augustus 2005 voor het verbouwen van het pand staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], tot supermarkt in aansluiting bij de vrijstelling te handhaven en de bouwvergunning van 29 augustus 2005, voor zover deze betrekking had op de overige detailhandelsruimte van 500 m², niet bestemd voor de supermarkt, te herroepen. Van deze beslissing op bezwaar maakt deel uit de Nota Zienswijzen van 4 maart 2008 waarin de zienswijzen van verzoekers op het drietal in 2.2.4 bedoelde onderzoeksrapporten worden besproken.
2.2.6. Bij uitspraak van 19 december 2008 heeft de rechtbank –voor zover van belang- de beroepen tegen het besluit van 4 maart 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in die uitspraak overwogene. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder met het rapport “second opinion ruimtelijke visie supermarkt [woonplaats]” uiteindelijk voldoende invulling heeft gegeven aan de in het kader van de vrijstelling vereiste samenhangende visie op de toekomstige functie van de bedrijfsgebouwen in relatie tot de directe (woon-)omgeving. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, waarbij is overwogen dat er in die onderbouwing onjuistheden en onduidelijkheden voorkomen ten aanzien van het aantal verwachte klanten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat een hoger aantal klanten per week gevolgen heeft voor de parkeersituatie, de verkeersafwikkeling, de eventuele geluidshinder en de luchtkwaliteit. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat niet is gemotiveerd of en waarom het project voldoet aan de normen van het met ingang van 1 januari 2008 in werking getreden Activiteitenbesluit. Ten aanzien van de aanleg van parkeerplaatsen heeft de rechtbank geconstateerd dat in het rapport “second opinion ontsluiting Aldi-supermarkt te [woonplaats]” is gesteld dat maximaal 54 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd en dat dit gegeven zich niet verdraagt met het standpunt in de ruimtelijke onderbouwing dat ten behoeve van de supermarkt tenminste 61 parkeerplaatsen zullen moeten worden gerealiseerd.
2.3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder –voor zover relevant- opnieuw de bezwaren van verzoekers deels gegrond verklaard, opnieuw vrijstelling verleend aan vergunninghouder ten behoeve van de vestiging van een Aldi supermarkt aan de [adres] te [woonplaats], meer specifiek voor het realiseren en in gebruik nemen van 1.330 m² b.v.o., waarin begrepen 972 m² verkoopvloeroppervlak of winkelvloeroppervlak voor detailhandel, alsmede de inrichting van een parkeerterrein van tenminste 54 plaatsen, de verleende bouwvergunning van 29 augustus 2005 voor het verbouwen van het pand staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], tot supermarkt in aansluiting bij de vrijstelling gehandhaafd en de bouwvergunning van 29 augustus 2005, voor zover deze betrekking had op de overige detailhandelsruimte van 500 m², niet bestemd voor de supermarkt, herroepen dan wel geweigerd. Tot slot heeft verweerder aan verzoekers [verzoeker 1] en
[verzoeker 2] ieder een bedrag van € 644,00 toegekend vanwege gemaakte kosten van rechtskundige bijstand in de bezwaarfase.
2.4. In beroep en in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening is aangevoerd dat verweerder in weerwil van de uitspraak van de rechtbank van
19 december 2008 niets nieuws aan de bekende stukken heeft toegevoegd en dat, zo begrijpt de voorzieningenrechter dat standpunt, de vier nieuwe rapporten die ter onderbouwing zijn uitgebracht buiten beschouwing moeten blijven. Verder hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat er nog steeds sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen en er nog steeds onduidelijkheden bestaan over het aantal te verwachten klanten, de verkeersafwikkeling, geluidshinder en luchtkwaliteit, verkeersveiligheid rondom de basisschool, en de verschraling van het winkel-assortiment. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat de in de besluitvorming betrokken rapporten inmiddels zijn verouderd, terwijl zich een nieuwe situatie heeft gevormd, en dat er sprake is van een onsamenhangend of onbegrijpelijk complex ter onderbouwing van de besluitvorming en een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. Verzoekers hebben aangevoerd dat de maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit geen soelaas bieden en overigens mank gaan aan formele en materiële gebreken. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit dienaangaande van 20 november 2009 en zijn van mening dat verweerder ten onrechte die procedure niet heeft afgewacht. Tevens hebben verzoekers gesteld dat met de maatwerkvoorschriften een ruimtelijk ordeningsdoel wordt nagestreefd, terwijl het kader daarvoor milieurechtelijk is en in dat kader de maatregelen niet voldoende zijn. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat er een forse overschrijding van de geluidsnormen zal optreden en dat de vestiging van de supermarkt niet voldoet aan de geluidseisen van het Activiteitenbesluit. De supermarkt is dus in de visie van verzoekers niet inpasbaar en verweerder creëert hiermee een knelpunt. Verweerder heeft volgens verzoekers een onjuist uitgangspunt genomen door het slaan met autodeuren te duiden als piekbelasting, nu dit zich gedurende de hele dag voordoet en dus de piekwaarde het basisgeluidsniveau is.
Verzoekers hebben aangegeven dat het verweerders taak is het landelijk gebied vitaal te houden met voldoende dynamische kernen en een goed woon- en leefklimaat, en dat de vestiging van een Aldi daaraan niet bijdraagt, een Aldi overbodig is en dus verweerders beleid niet deugdelijk is.
Tot slot is aangevoerd dat ten onrechte alleen vergoeding van kosten aan twee personen van de gehele groep verzoekers is toegekend.
2.5. Bij de beoordeling van het thans bestreden besluit neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt de uitspraak van 19 december 2008, waaraan, nu geen hoger beroep is ingesteld, kracht van gewijsde toekomt. De voorzieningenrechter beoordeelt op basis van de aangevoerde gronden of met het bestreden besluit juist en voldoende uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en of thans het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
2.5.1. De rechter volgt verzoekers niet in hun standpunt dat de na de uitspraak van
19 december 2008 uitgebrachte en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapporten met betrekking tot het luchtkwaliteitsonderzoek (van 17 maart 2009), akoestisch onderzoek (van 17 juni 2009), gevelisolatieonderzoek (van 20 augustus 2009) en vaststelling referentieniveau (van 25 september 2009) buiten beschouwing zouden moeten blijven. Die rapporten zijn uitgebracht om gebreken in de besluitvorming te herstellen, zijn verzoekers ter kennis gebracht, en verzoekers hebben (voldoende) gelegenheid gekregen op de inhoud van die rapporten te reageren.
Voor zover verzoekers hebben gesteld dat de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde rapporten van onvoldoende recente datum zijn, is de rechter van oordeel dat niet is gebleken ten aanzien van welke concrete feiten en omstandigheden sprake is geweest van een dusdanige verandering dat een standpunt of beoordeling niet meer houdbaar zou zijn. Bovendien is in diverse rapportages juist de toekomstige ontwikkeling van groot belang geweest en gebleven, zodat niet snel gesproken kan worden van een achterhaalde visie.
Evenmin volgt de rechter verzoekers in hun standpunt dat verweerder de bezwaarprocedure tegen het besluit van 20 november 2009 had moeten afwachten. In artikel 6:16 van de Awb is immers bepaald dat bezwaar de werking van het besluit niet schorst, zodat verweerder bij onderhavige besluitvorming dan ook er vanuit mocht gaan dat het besluit van 20 november 2009 in werking is getreden. Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
2.5.2. Voor zover verzoekers gronden hebben aangevoerd die uitgelegd dienen te worden als te zijn gericht tegen verweerders visie op de toekomstige functie van de bedrijfsgebouwen in relatie tot de directe (woon)omgeving, zoals opgenomen in het rapport “second opinion ruimtelijke visie supermarkt [woonplaats]”, kunnen die gronden evenmin slagen nu daarover door de rechtbank in de uitspraak van 19 december 2008, onder 2.13. al een onherroepelijk oordeel is gegeven.
2.5.3. Ten aanzien van het aantal te verwachten klanten heeft verweerder zich gemotiveerd nader op het standpunt gesteld dat uitgegaan dient te worden van 4.750 tot 5.450 klanten per week. Die aantallen zijn gebaseerd op vertrouwelijke bedrijfsgegevens over daadwerkelijke bezoekersaantallen van vergelijkbare Aldi-vestigingen in Limburg die verweerder ter inzage heeft gehad en die ter zitting van de voorzieningenrechter ook zijn aangeboden met een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Van een dergelijk laat gedaan aanbod kan geen gebruik meer worden gemaakt aangezien een verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb in de praktijk van de rechtbank beoordeeld wordt door een ander dan de behandelend rechter, en vervolgens aan verzoekers, nu die niet zijn verschenen, ook niet meer gevraagd kon worden om toestemming als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:2 9.
Desalniettemin acht de rechter in onderhavig geval aannemelijk dat de inschatting van de aantallen te verwachten klanten op genoemde aantallen voldoende reëel is, nu dit overeenkomt met de inhoud van het rapport van Deloitte van 19 mei 2008, dat eveneens (mede) is gebaseerd op die vertrouwelijke gegevens van de Aldi en van de zijde van verzoekers in deze procedure niets is ingebracht op grond waarvan de rechter die inschatting alsnog irreëel voorkomt.
2.5.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2008 heeft verweerder op basis van de onder 2.5.3. verwachte aantallen klanten nieuwe rapporten uit doen brengen over de milieugevolgen van die aantallen klantenbezoeken aan de Aldi-vestiging ten aanzien van geluidshinder en luchtkwaliteit en zich op het standpunt gesteld dat daarin geen belemmeringen zijn gelegen voor de realisering van een Aldi aan de [adres] te [woonplaats]. De voorzieningenrechter vindt geen grond voor het oordeel dat die rapporten naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken of leemten vertonen dat verweerder zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren. Door verzoekers zijn in deze procedure geen van deskundigen afkomstige contra expertises op het gebied van geluid en luchtkwaliteit in het geding gebracht. Onder deze omstandigheden ziet de rechter geen grond voor het oordeel dat onduidelijkheden dan wel onoverkomelijke problemen op het gebied van geluidsbelasting en luchtkwaliteit aan het verlenen van vrijstelling ten behoeve van de Aldi-vestiging op deze locatie in de weg staan. De beroepsgronden ten aanzien van deze aspecten slagen dan ook niet.
2.5.5. Bij besluit van 20 november 2009 zijn maatwerkvoorschriften vastgesteld en niet gebleken is dat er aanleiding bestaat voor het oordeel dat ernstig moet worden betwijfeld of kan worden voldaan aan de in het maatwerkbesluit opgenomen geluidgrenswaarden, zodat ook hierin geen belemmering is gelegen de vrijstelling te verlenen. De door verzoekers in hun bezwaarschrift tegen het besluit van 20 november 2009 naar voren gebrachte gronden, wat er ook zij van de gegrondheid daarvan, leiden de rechter niet tot die conclusie, zodat deze grond niet slaagt.
2.5.6. In het bestreden besluit is verweerder uitgegaan van realisatie van 54 parkeerplaatsen op eigen terrein en een afspraak met de Aldi dat het eigen personeel in de openbare ruimte parkeert en geen gebruik maakt van de parkeerplaatsen voor bezoekers. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat daarmee is voldaan aan de kencijfers die zijn gesteld door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW), inhoudende dat per 100 m² bruto b.v.o. minimaal 3,0 en maximaal 4,5 parkeerplaatsen nodig zijn. In dit geval is sprake van 1330 m² b.v.o. en dus van een minimale parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen en een maximale behoefte van 60. Bij deze kengetallen is inbegrepen een parkeerbehoefte van 15% voor eigen personeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met de realisatie van 54 parkeerplaatsen het belang van de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte op genoegzame wijze meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling.
Verzoekers moet worden toegegeven dat de aanvankelijke stelling van een benodigd aantal van 61 parkeerplaatsen en de ondoorzichtige stellingname van verweerder op dat punt door de veelheid van rapporten, correcties en nadere standpunten, heeft geleid tot een enigszins diffuus geheel. De rechter acht zich echter nu overtuigd van een voldoende en houdbare motivering voor het aantal van 54 benodigde parkeerplaatsen. Deze beroepsgrond wordt dan ook verworpen.
2.5.7. Ook overigens acht de rechter verweerders standpunten ten aanzien van de inpasbaarheid van de beoogde Aldi-vestiging aan de [adres] te [woonplaats] voldoende onderzocht en gemotiveerd. Verzoekers gronden gericht daarop slagen niet.
2.6. Op grond van het voorgaande komt de rechter tot het oordeel dat er thans door het complex van rapporten en nadere standpunten uiteindelijk sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat verweerder bevoegd was vrijstelling te verlenen voor de vestiging van een Aldi supermarkt aan de [adres] te [woonplaats], meer specifiek voor het realiseren en in gebruik nemen van 1.330 m² b.v.o., waarin begrepen 972 m² verkoopvloeroppervlak of winkelvloeroppervlak voor detailhandel, alsmede de inrichting van een parkeerterrein van tenminste 54 plaatsen.
2.7. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder bij de uitoefening van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Voor zover verzoekers hebben beoogd te stellen dat de Aldi-vestiging op de in geding zijnde locatie leidt tot aantasting van hun woon en leefgenot, is de rechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder kennelijk onredelijk heeft besloten door het belang dat volgens verweerder en vergunninghouder is gemoeid met de realisatie van het bouwplan, te laten prevaleren boven het individuele, dan wel boven-individuele, belang zoals dat door verzoekers naar voren ingebracht. Een zodanig onaanvaardbare aantasting van de (woon)belangen van verzoekers dat verweerder om die reden niet in redelijkheid tot zijn besluit tot vrijstelling kon komen, acht de rechter niet aangetoond.
2.8. Met betrekking tot de bouwvergunning die geacht wordt te zijn verleend op grond van de verleende en hiervoor beoordeelde vrijstelling, is van belang dat een bouwvergunning alleen kan worden geweigerd indien zich een van de in artikel 44 van de Woningwet – limitatief en imperatief – genoemde weigeringsgronden voordoet. Door verzoekers zijn geen gronden aangevoerd die tot weigering van de gevraagde bouwvergunning zouden moeten leiden en ook overigens is niet gebleken van gronden waarom de bouwvergunning voor het verbouwen van het pand staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] tot supermarkt, niet verleend had mogen worden.
2.9. Door enkel aan verzoekers Theeven en Van Brussel een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase toe te kennen, heeft verweerder correct toepassing gegeven aan het Besluit proceskosten bestuursrecht. De andere verzoekers hebben immers niet (zelfstandig) rechtsbijstand ingeschakeld.
2.10. Het beroep van verzoekers tegen het besluit van verweerder van 8 december 2009 wordt dan ook ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het oordeel in de hoofdzaak dient het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te worden afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep van [naam], [adres 2] te [woonplaats], niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van de overige verzoekers ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Aldus gedaan door mr . drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 8 april 2010
Tegen het gedeelte van de uitspraak waarin de voorlopige voorziening wordt afgewezen staat geen rechtsmiddel open.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen het gedeelte van de uitspraak waarin het beroep ongegrond is verklaard binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.